Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/31117/TB, 13 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/31117/TB

               

Betreft [klager]

Datum 13 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Naar aanleiding van een herbeoordeling, heeft de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) op 19 december 2022 beslist klager te plaatsen in de voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ voorziening) van de FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de Pompestichting), wat moet worden begrepen als een beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in die voorziening.

 

Klagers raadsman, mr. A.R. Ytsma, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en mr. […] namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 17 mei 2023.

[…] en […] waren als toehoorder van de zijde van verweerder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Naar aanleiding van de zorgconferentie van 2018 zou via een stappenplan toegewerkt worden naar een SGLVG-plek of een longcare voorziening in Nijmegen. Dit gaf klager hoop en motivatie om aan behandeling mee te werken. Er is tijdens de zorgconferentie aangegeven dat klager vooruitgang moest boeken op drie onderdelen, namelijk dagbesteding, verlof en kamerhygiëne. De instelling heeft zich niet volledig aan de gemaakte afspraken gehouden. Klager is niet aangemeld bij SGLVG-instelling Philadelphia of een longcarevoorziening. In het opgestelde stappenplan zijn sinds de wisseling van de behandelcoördinator de criteria verzwaard en is het doel van behandeling gewijzigd en gericht op stabilisatie.

Volgens klager wordt die stabiliteit niet bereikt door de verlenging van de LFPZ-plaatsing met de reguliere termijn van twee jaar. Het langere termijn doel van uitstroom mag niet verloren gaan. Klager heeft een sterke behoefte aan toekomstperspectief die hem nu wordt ontnomen. Klagers raadsman gaat dit jaar een nieuwe zorgconferentie aanvragen om te bespreken hoe voor klager op een andere manier perspectief kan worden geboden. Verzocht wordt de termijn van de verlenging van de LFPZ-plaatsing op een jaar te bepalen, zoals ook eerder wel is gedaan. Het is belangrijk de instelling het signaal af te geven om de uitstroommogelijkheden van klager te blijven bekijken, omdat klager perspectief moet houden.

Verweerder acht het redelijk dat de nadruk nu meer op stabilisatie ligt vanwege de incidenten die zich met vrouwelijke bewoonsters hebben voorgedaan. Volgens klager zijn er wel incidenten met vrouwelijke medebewoonsters geweest, maar kunnen die niet alleen bij hem neergelegd worden. Ook die medebewoonsters hebben een ziektebeeld waardoor verwarring in de contacten kan ontstaan. Met een van die medebewoonsters heeft klager geen contact meer, naar een andere medebewoonster stelt klager zich terughoudend op. Problematiek rondom contact met vrouwen was al eerder bekend, er is volgens klagers raadsman dan ook niets nieuws onder de zon. Het is kwalijk dat bij klager nu alle hoop wordt weggeslagen, te meer daar de clustermanager LFPZ, de heer B., in september 2020 aan klagers ouders heeft gezegd dat klager eigenlijk naar de long care zou moeten gaan.

Klager, zijn ouders en zijn raadsman zijn niet ingelicht over een evaluatie van het stappenplan, wat ongelukkig en onzorgvuldig is.

Klagers raadsman heeft de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) gemeld dat klager en hij op dat moment niet beschikten over het stappenplan, terwijl de LAP daarover kennelijk wel de beschikking had. In een andere zaak bleek de advocaat een beperkter dossier te hebben dan de LAP die tijdelijk toegang heeft tot het volledige dossier. Zo is geen sprake van ‘equality of arms’, wat onacceptabel is. De raadsman zou tijdelijk dezelfde rechten als de LAP moeten krijgen. Deze kwestie zal worden besproken binnen de Vereniging van TBS-Advocaten, maar klagers raadsman wil de onwenselijkheid van het niet beschikken over dezelfde stukken in beroep wel benoemd hebben. 

 

Standpunt van verweerder

Gelet op de adviezen van de instelling en de LAP is er te weinig vooruitgang geboekt in klagers behandeling via het stappenplan. Klager voldoet niet aan de tijdens de zorgconferentie van 2018 besproken voorwaarden voor mogelijke uitstroom: stabiliteit verder bevorderen en uitbouwen, de toenmalige positieve ontwikkeling doorzetten en het verlofkader verder uitbouwen. Conclusie van de zorgconferentie was dat een optimale kans van slagen nodig is om overplaatsing te kunnen overwegen, ook omdat overplaatsing anders waarschijnlijk een terugval in bewegingsvrijheid en autonomie zou betekenen. De afgelopen jaren is gebleken dat het verblijf van klager in een LFPZ-voorziening noodzakelijk is. Dit was al zo in 2021 en is nu niet anders. Er hebben zich vanaf augustus 2022 weer verschillende incidenten met vrouwelijke bewoonsters voorgedaan, waardoor er geen vertrouwen meer is dat uitstroom tot de mogelijkheden behoort, ook niet in het licht van de zorgconferentie van 2018. Volgens de instelling en de LAP, maar ook pro justitia rapportage van 2021, leidt contact van klager met vrouwelijke medebewoonsters tot spanningen en incidenten en is erger voorkomen door de intensieve zorg van de LFPZ-voorziening. In een uitstroomvoorziening is er minder begeleiding en beveiliging. De incidenten laten zien dat het risicomanagement van de LFPZ nog steeds noodzakelijk is. Uitstroom is op dit moment geen realistisch doel. Het is in het licht van de genoemde incidenten redelijk dat de nadruk daarom nu meer op stabilisatie ligt. Dat wil niet zeggen dat daarmee alles voor klager ophoudt. De komende jaren zal met het stappenplan verder aan behandeling worden gewerkt.

Volgens navraag bij het hoofd behandeling heeft in mei 2022 een evaluatie van het stappenplan plaatsgevonden met als conclusie dat uitstroom van klager niet realistisch is.

 

Wat betreft de toegang tot stukken is geen sprake van schending van enige procedurele waarborg. De LAP heeft niet een onbeperkte toegang tot het tbs-dossier. De LAP krijgt op grond van artikel 7, lid 1, van het Instellingsbesluit Landelijke adviescommissie plaatsing longstay forensische zorg (hierna: Instellingsbesluit) per geval van verweerder de informatie die nodig is voor de vervulling van haar taken.

Verder wordt betwist dat hier (zonder meer) het beginsel van ‘equality of arms’ van toepassing is, nu de LAP op grond van artikel 3 juncto artikel 8, lid 1, van het Instellingsbesluit tot taak heeft een onafhankelijk adviseur van verweerder te zijn. Van een rechterlijke of daarmee te vergelijken procedure is geen sprake: de tbs-gestelde staat bij de LAP niet tegenover verweerder of de instelling ten aanzien van wie hij dan over ‘equal arms’ zou moeten beschikken.

Niettemin kan verweerder het standpunt volgen dat klagers raadsman in beginsel over alle relevante informatie moet kunnen beschikken. De LAP gaat echter, als onafhankelijke instantie, over haar eigen werkwijze (artikel 10 Instellingsbesluit). Als klager meent dat die werkwijze een lacune vertoont, kan hij dat onder de aandacht van de LAP brengen.

Overigens blijkt uit het advies van de LAP in de onderhavige zaak dat het stappenplan waarover zij beschikte een bijlage was bij het behandelplan van klager. Dit behandelplan maakt onderdeel uit van het verpleegdedossier (artikel 19, lid 1 sub b, Bvt). Klager heeft behoudens in de wet geregelde beperkingen recht op kennisneming van het verpleegdedossier (artikel 20, lid 1, Bvt) en kan een afschrift van het behandelplan ontvangen (artikel 20 lid 5 Bvt).

 

3. De beoordeling

Klagers situatie

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 4 augustus 1993 aangevangen.

 

Klager verblijft sinds 21 juni 2006 in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting, aanvankelijk in de locatie te Vught en sinds 11 april 2016 in de locatie te Zeeland.

 

Het beoordelingskader

In paragraaf 4 van het Beleidskader langdurige forensisch psychiatrische zorg, in werking getreden op 1 januari 2019, is bepaald dat door middel van een periodieke toets door de LAP wordt beoordeeld of voortzetting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening nog noodzakelijk is. Bij deze toets is het van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde en het recidiverisico te onderzoeken.

 

Bij uitspraak RSJ 23 september 2021, 21/21251/TB is het beroep van klager tegen de beslissing van verweerder van 3 mei 2021 tot voortzetting van klagers plaatsing in de LFPZ-voorziening ongegrond verklaard.

 

De toetsing van de bestreden beslissing

Het hoofd van de Pompestichting heeft op 28 oktober 2022 aangegeven geen uitstroommogelijkheden voor klager te zien en geadviseerd om klagers verblijf in de LFPZ-voorziening te continueren. Bij advies van 30 november 2022 heeft de Pompestichting geadviseerd klagers tbs met twee jaar te verlengen.

Vervolgens heeft de LAP op 12 december 2022 geconcludeerd dat er geen mogelijkheid wordt gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een GGZ-voorziening of een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging kan worden geboden. De LAP ziet geen aanleiding om de LFPZ-indicatie slechts met een jaar te verlengen. Binnen de termijn van twee jaar kan een herbeoordeling plaatsvinden als sprake is van gewijzigde omstandigheden.

 

Klagers raadsman heeft de onwenselijkheid aangekaart van het door hem niet beschikken over dezelfde stukken als de LAP. De procedurele gang van zaken bij de LAP staat op zich niet ter beoordeling van de beroepscommissie die in beroep de beslissing van verweerder dient te beoordelen.

 

Uit de stukken komt naar voren dat niet is voldaan aan de tijdens de zorgconferentie van 2018 gestelde voorwaarden voor mogelijke uitstroom van klager naar een SGLVG- of een longcare voorziening, te weten stabiliteit verder bevorderen en uitbouwen, de toenmalige positieve ontwikkeling doorzetten en het verlofkader verder uitbouwen. Conclusie van de zorgconferentie van 2018 was dat een optimale kans van slagen van overplaatsing nodig is om een overplaatsing te kunnen overwegen. Daarbij is van belang geacht dat klager in staat moet zijn een positieve ontwikkeling binnen de LFPZ-voorziening voort te kunnen zetten in de vervolgvoorziening.

In oktober 2021 is een stappenplan opgesteld met voorwaarden waaraan klager moet voldoen om toe te kunnen werken naar een vervolgvoorziening, waaronder het langere tijd enkel begeleid verlof praktiseren, uitblijven van incidenten, afzien van impulsiviteit, een stabiele dagbesteding, zelfstandig hanteren van het signaleringsplan, verbetering van ADL, niet weigeren van (medicamenteuze) behandelingen en kunnen communiceren wat hem dwars zit alvorens “hoger op te gaan”. Dit stappenplan is als bijlage gevoegd bij het behandelingsplan van 14 december 2021. Er is volgens de instelling alleen resultaat geboekt op de voorwaarde rond verlof, namelijk het praktiseren van enkel begeleid verlof. Verdere stappen worden onhaalbaar geacht. In 2021 hebben zich incidenten met vrouwelijke bewoonsters voorgedaan en dat heeft zich herhaald in de tweede helft van 2022. Het risicomanagement van de LFPZ-voorziening wordt nog immer noodzakelijk geacht, mede gelet op de incidenten met medebewoonsters waarbij volgens de instelling sprake is van delictdynamiek.

 

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat een voortgezet verblijf van klager in een LFPZ-voorziening in de rede ligt. Er wordt geen mogelijkheid gezien voor een uitstroomtraject van klager naar een andere instelling, waar het noodzakelijke niveau van zorg en beveiliging geboden kan worden.

De omstandigheid dat de toenmalige clustermanager LFPZ, de heer B., in september 2020 aan klagers ouders heeft gezegd te verwachten dat klager in de long care beter op zijn plaats zou zijn, kan in het licht van het door de instelling nadien beschreven behandelverloop niet tot een ander oordeel leiden.

Voor zover de instelling zich, zoals klager en zijn raadsman stellen, niet aan de procedurele afspraken rond de evaluatie van het stappenplan heeft gehouden, kan dit evenmin tot een ander oordeel leiden, nu in het licht van het beschreven behandelverloop niet is te verwachten dat, als klager en zijn raadsman wel over de evaluatie waren ingelicht, dit tot een inhoudelijk andere behandelvisie van het behandelteam zou hebben geleid.

 

De beroepscommissie ziet in het licht van het vorenstaande geen aanleiding voor een eerdere herbeoordeling van de LFPZ-indicatie dan de gebruikelijke termijn van twee jaar. 

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Er is vooralsnog geen ander alternatief.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 13 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven