Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31506/GA, 4 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Zorgplicht  v

Nummer          23/31506/GA

   

Betreft [klaagster]

Datum 4 juli 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure

Klaagster heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat de inrichting haar belemmert in haar re-integratie-/verloftraject, doordat haar verzoek om kortdurend re-integratieverlof niet naar de selectiefunctionaris wordt doorgestuurd.

 

De beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis heeft op 11 januari 2023 het beklag ongegrond verklaard (NS2022-99). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klaagsters raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en de directeur van de locatie Nieuwersluis (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

De inrichting is van mening dat de selectiefunctionaris, namens de Minister voor Rechtsbescherming, bevoegd is om op klaagsters verzoek om kortdurend re-integratieverlof te beslissen, terwijl de selectiefunctionaris vindt dat de directeur dient te beslissen. Dit laatste blijkt uit de beroepsprocedure die klaagster eveneens voert (RSJ 4 juli 2023, 22/30067/GV). Op deze manier wordt er gepingpongd tussen instanties en rechtsgangen, waardoor een inhoudelijke beoordeling van haar klacht uitblijft.

 

Klaagsters verlof/fasering wordt belemmerd, terwijl zij in december 2021 al een verlof heeft gehad dat zonder incidenten is verlopen. Nadat klaagster haar klacht op 5 september 2022 indiende, is de verlofaanvraag ‘toevallig’ een dag later naar de selectiefunctionaris gestuurd. De inrichting blijft zich op het standpunt stellen dat de selectiefunctionaris bevoegd is en wacht nu dus onterecht al maandenlang op de selectiefunctionaris die geen beslissing zal nemen. Er wordt dus onzorgvuldig met het verlof van klaagster omgegaan. De raadsvrouw heeft de situatie bij e-mail van 11 januari 2023 aan de beklagcommissie voorgelegd en daarin benadrukt dat er voor klaagster duidelijkheid moet komen. De beklagcommissie heeft klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard in beklag, omdat de selectiefunctionaris aan zet was.

 

Artikel 18 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) bepaalt dat de directeur beslissingsbevoegd is na een succesvol verlopen verlof van een gedetineerde aan wie een gevangenisstraf van langer dan twee jaar is opgelegd. De directeur ontkent verantwoordelijk te zijn voor de verlofaanvragen van klaagster, terwijl nog slechts vijf maanden van haar straf resteren. Het is een zeer onwenselijke situatie dat klaagster geen effectieve rechtsingang heeft en zowel de beklagcommissie als de beroepscommissie zodanig lang over de behandeling van het beklag doen, dat klaagster in de tussentijd al buiten is zonder verlof te hebben genoten. Dat is niet te verklaren in het licht van haar positieve gedrag in de inrichting. Klaagster verzoekt de beroepscommissie expliciet in te gaan op deze situatie. Klaagster verzoekt daarnaast om het beroep mondeling te mogen toelichten.

 

Standpunt van de directeur

Klaagster heeft op 28 december 2021 een kortdurend re-integratieverlof genoten, dat zonder incidenten is verlopen. In lijn met artikel 18, tweede lid, van de Regeling heeft de directeur daarna over de volgende verlofaanvragen beslist. Klaagster heeft zich echter tijdens een aan haar verleend verlof op 15 februari 2022 onttrokken aan de detentie en was pas weer vanaf 10 juni 2022 gedetineerd. Aangezien het verlof dus niet meer zonder incidenten verliep, is het onderhavige verzoek om kortdurend re-integratieverlof weer aan de selectiefunctionaris voorgelegd en is gevraagd hierover een beslissing te nemen. De directeur, en namens hem de casemanager, hebben in het kader van de behandeling van dit verzoek voldoende voortvarend gehandeld.

 

3. De beoordeling

Namens klaagster is verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De stukken bevatten voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen en klaagster en haar raadsvrouw zijn in de gelegenheid gesteld om hun standpunt schriftelijk nader toe te lichten. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Voor zover in beroep wordt geklaagd over de termijn voordat de beklagcommissie op het beklag heeft beslist, merkt de beroepscommissie op dat het wenselijk is dat voortvarend op een beklag wordt beslist en dat de wettelijke termijn hiervoor in beginsel vier weken is, maar dat de wet, indien dit niet geschiedt, hier geen gevolgen aan verbindt. De beroepscommissie doet op haar beurt zo spoedig mogelijk uitspraak (artikel 71, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)).

 

In artikel 3, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de directeur alle benodigde inlichtingen en adviezen inwint na ontvangst van het verzoek om verlof. De directeur wint in ieder geval het advies in van de vrijhedencommissie.

 

Het onderhavige beklag, ingesteld op 5 september 2022, gaat over het al dan niet voortvarend handelen door of namens de directeur in de periode van 12 augustus 2022 (de datum waarop klaagster de verlofaanvraag indiende) tot 6 september 2022 (de datum waarop de verlofaanvraag naar de selectiefunctionaris is verstuurd). Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat in deze periode niet is gebleken van onvoldoende voortvarend handelen door of namens de directeur. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

 

De beroepscommissie leidt uit het in beroep ingenomen standpunt van klaagster af dat zij geen beklag heeft ingesteld tegen de weigering van de directeur om een beslissing te nemen binnen een redelijke termijn (zoals bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Pbw). Ten overvloede overweegt de beroepscommissie hierover het volgende. Voor zover de beroepscommissie op basis van het dossier bekend is, is nooit beslist op klaagsters verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Zowel de directeur als de selectiefunctionaris wezen elkaar aan als bevoegde beslisser en zijn hierover kennelijk niet tot onderlinge overeenstemming gekomen. Hoewel de beroepscommissie meent dat klaagster niet de dupe had mogen worden van deze situatie, kan dit helaas niet meer worden hersteld, nu klaagster op 31 mei 2023, volgens de meest recente registratiekaart, in vrijheid is gesteld.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Deze uitspraak is op 4 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. S. Djebali en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven