Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22677/GA, 13 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

BZT  v

Nummer          21/22677/GA 

           

Betreft [klager]

Datum 13 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om bezoek zonder toezicht (BZT).

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 2 augustus 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (AR-2021-534). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. P.T.P. van der Made, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Aan klager is niet uitgelegd waarom zijn verzoek is afgewezen. Aan deze beslissing heeft nooit een (schriftelijk) gemotiveerde beslissing ten grondslag gelegen. Klager heeft gedurende achttien maanden geen BZT mogen ontvangen door de uitbraak van het coronavirus. Sinds het moment dat BZT weer is toegestaan, gelden in verband met de inwerkingtreding van de Wet straffen en bescherming strengere regels voor het al dan niet toewijzen van verzoeken om BZT. Het zou echter juist voor de hand liggen dat er na die lange tijd soepeler zou worden omgegaan met de verzoeken. Een rigide toepassing van de huisregels moet in dit verband als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. In dat verband beroept klager zich op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

 

De directeur heeft het verzoek om BZT afgewezen, op grond van één van de voorwaarden uit de huisregels. In de huisregels is onder meer opgenomen dat een gedetineerde slechts in aanmerking kan komen voor BZT, indien hij de laatste drie maanden geen positieve urinecontrole heeft gehad. Geconcludeerd moet worden dat deze huisregel in strijd is met de wet. Uit artikel 51 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) volgt een limitatieve opsomming van straffen die de directeur kan opleggen bij verwijtbaar gedrag. De ontzegging van BZT staat niet opgenomen in deze limitatieve opsomming. Het uitgangspunt is dat een kenbare en individuele belangenafweging moet worden gemaakt. Een dwingende bepaling in de huisregels staat in de weg aan dit uitgangspunt.

 

Verzocht wordt om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

In de huisregels staan de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor BZT. Op 5 juli 2021 was er sprake van een positieve uitslag van een urinecontrole van klager en was men in afwachting van de uitslag van een herhalingsonderzoek (die eveneens positief was). Klager voldeed op 5 juli 2021, toen hij werd besproken in het multidisciplinair overleg, niet aan de voorwaarden om voor BZT in aanmerking te komen. Op 5 juli 2021 was aan klager geen BZT-moment toegezegd en dit stond ook niet ingepland. Hij is op 6 juli 2021 in beklag gegaan, nadat hem een dag eerder mondeling is toegelicht wat de reden was van de afwijzing, namelijk de positieve uitslag van de urinecontrole.

 

Bovendien had klager op 5 juli 2021 de duurzame relatie met zijn partner niet aangetoond. Klager is op 17 juni 2021 in de PI Alphen geplaatst en het betrof zijn eerste verzoek om BZT. 

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in beklag

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, omdat er op 5 juli 2021 nog geen beslissing zou zijn genomen op klagers verzoek om BZT, nu de uitslag van het herhalingsonderzoek van de urinecontrole nog niet binnen was.

 

Uit de stukken volgt echter dat er wel degelijk een (afwijzende) beslissing is genomen ten aanzien van klagers verzoek om BZT. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen.

 

Inhoudelijke beoordeling

Het niet toekennen van BZT valt niet onder artikel 51, eerste lid, van de Pbw en kan dan ook niet worden aangemerkt als een disciplinaire straf. Het niet mogen ontvangen van BZT is – in dit geval – een gevolg van de omstandigheid dat klager minder dan drie maanden daarvoor een positieve uitslag op een urinecontrole had. De beroepscommissie overweegt dat geen sprake is van een dubbele bestraffing (vergelijk RSJ 22 juli 2019, R-18/1203/GA).

 

BZT is niet in de wet geregeld. In artikel 3.8.1. van de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen (oud) (de Regeling) is de regeling voor persoonlijk bezoek in de inrichting opgenomen. Hetgeen in artikel 3.8.1. is vermeld over BZT is dwingend voorgeschreven voor de inrichtingen waar BZT wordt aangeboden. In dit artikel is onder meer bepaald dat de directeur beslist of het BZT wordt toegestaan en dat hij beslist over de duur van het BZT.

 

Zoals de beroepscommissie in RSJ 19 april 2019, R-18/2274/GA, reeds heeft overwogen, kan een gedetineerde pas met succes een verzoek om BZT indienen, als aan de in de huisregels genoemde voorwaarden is voldaan. In de huisregels van de PI Alphen staat dat een gedetineerde in aanmerking kan komen voor BZT, indien hij in de laatste drie maanden geen positieve uitslag van een urinecontrole heeft gehad.

 

In het onderhavige geval heeft de directeur – gelet op de positieve uitslag van de urinecontrole – geconstateerd dat klager niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor BZT. Weliswaar dient de directeur (volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie) in individuele gevallen altijd een eigen belangenafweging te maken, maar de beroepscommissie acht de recente positieve urinecontrole in dit geval reeds voldoende om het verzoek om BZT af te kunnen wijzen.

Op grond van artikel 58 en artikel 57, eerste lid, van de Pbw behoeft een afwijzing van een verzoek om BZT overigens niet op schrift te worden gesteld.

 

Van een schending van artikel 8 van het EVRM is niet gebleken.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 13 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven