Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32103/GB, 1 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:01-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/32103/GB

               

Betreft [klager]

Datum 1 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 26 januari 2023 beslist klagers verblijf in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught met twaalf maanden te verlengen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. R.S.E. Bruinen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de selectiefunctionaris, namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 6 april 2023.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Alternatieven

Alternatieven zijn nog steeds niet onderzocht of overwogen. Dat terwijl – zoals herhaaldelijk in eerdere verlengingen is aangegeven – klager aanvankelijk op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (BPG-afdeling) in de PI Vught is geplaatst. Zonder dat de omstandigheden zijn gewijzigd, is klager vervolgens op 6 april 2020 geselecteerd voor een nog strenger regime, te weten de EBI.

 

De reden voor de EBI-plaatsing was (en is) gelegen in het vluchtgevaar. De in de plaatsingsbeslissing genoemde informatie was echter reeds bekend ten tijde van de plaatsing op de BPG-afdeling. Bovendien heeft klager op de BPG-afdeling allerlei maatregelen opgelegd gekregen, zoals een handboeienregime en cameratoezicht. Daarbij is gebleken dat hij geen gevaar veroorzaakt voor personeel of anderen en ook is van concreet vluchtgevaar niet gebleken. Niet viel in te zien waarom vervolgens op diezelfde gronden alsnog is overgegaan tot een plaatsing in de EBI. Inmiddels zijn drie jaar in de EBI verstreken en is de opgelegde straf in hoger beroep onherroepelijk geworden. Een actueel en concreet vluchtgevaar wordt niet onderbouwd. De motivering waarom de geldende EBI-beperkingen nog steeds als enige mogelijkheid hebben te gelden ontbreekt.

 

Klager heeft zelf ook alternatieven aangedragen, zoals een plaatsing op een Afdeling Intensief Toezicht (AIT) of het opleggen van maatregelen in het kader van zijn status op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM). Hij is niet voornemens te vluchten. Voor klager geldt daarnaast dat het monitoren van contacten geen doel heeft en geen noodzaak kent. Hij heeft weinig contacten en in ieder geval heeft nooit aanleiding bestaan te vermoeden dat de contacten die hij heeft enig verband zouden hebben met criminaliteit. Hij is ook voor ontvluchtingen nooit geholpen door contacten vanuit buiten. Daarbij zij opgemerkt dat klager zelf nimmer agressief is geweest naar medepatiënten, medegedetineerden, bewaarders of behandelaren. Hij is rustig en meewerkend en wordt niet als gevaarlijk of agressief getypeerd.

 

Behandeling en perspectief

Een langdurig verblijf in de EBI maakt een behandeling, die voor klager na zijn verblijf in de EBI zal (moeten) volgen, onmogelijk. Aan klager is immers de tbs-maatregel opgelegd, terwijl aan hem momenteel geen enkele vorm van behandeling wordt geboden of kan worden geboden. Het EBI-regime maakt dat hij met een achterstand aan zijn tbs-behandeling zal beginnen. Daar zal immers zeer terughoudend met hem worden omgegaan, omdat ook daar steeds de angst zal bestaan dat hij zal ontvluchten. Binnen de tbs worden meer vrijheden toegekend dan er momenteel in de EBI bestaan. Met het opbouwen van die vrijheden zou juist tijdens de gevangenisstraf kunnen en moeten worden gestart. Klager hoopt dat vertrouwen te mogen krijgen, zodat ook hij weer enig perspectief krijgt op een verblijf in een humaner regime. Overigens is het onjuist dat de tbs-maatregel reeds in februari 2024 zal aanvangen. Klager dient, na afloop van zijn huidige gevangenisstraf, nog een andere straf te ondergaan.

 

Het regime valt klager zwaar. Eens in de zoveel weken verandert het volledige dagprogramma van de gedetineerden binnen de EBI. Een overzicht van zijn dagprogramma kan hem niet worden gegeven. Klager heeft veel last van het gebrek aan voorspelbaarheid, terwijl deze voorspelbaarheid ook vanuit behandelperspectief belangrijk is. Daar komt bij dat de deskundigen telkens aangeven dat klager enige vorm van autonomie en perspectief moet worden geboden, terwijl dat perspectief en die autonomie de afgelopen jaren geheel ontbreekt. Daarnaast worden de detentieomstandigheden in de EBI steeds strenger. Klager verblijft onder meer 22 uur per dag op cel, er is geen arbeid en er kan slechts tweemaal per week, gedurende tien minuten, contact met buiten plaatsvinden. Er is sprake van strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het is onmenselijk om klager tot de aanvang van zijn tbs-maatregel in de EBI te laten verblijven.

 

Standpunt van verweerder

Achtergrond

Klager heeft een omvangrijk strafblad. Hij heeft zich vanaf 2005 meerdere keren onttrokken aan detentie en pogingen daartoe ondernomen. Ook is klager tweemaal ontvlucht uit een tbs-instelling, waarna hij strafbare feiten heeft gepleegd. De eerste keer (in 2016) beging hij tijdens zijn ontvluchting een afpersing, de tweede keer (in 2017) pleegde hij twee roofovervallen. Klager heeft sinds 2017 de status extreem vlucht- en beheersgevaarlijk (EVBG). Tijdens zijn verblijf op een EVBG-afdeling is bij hem een ijzerzaagje aangetroffen.

 

Op 1 maart 2020 is klager met een medepatiënt op gewelddadige wijze uit Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) De Kijvelanden ontsnapt, terwijl zij op de EVBG-afdeling verbleven. Het personeel is daarbij bedreigd met een gaspistool en een mes. Tijdens de ontsnapping is geschoten en zijn beide mannen met een taxibusje gevlucht, waarbij de taxichauffeur werd gegijzeld. Tijdens de taxirit hebben klager en zijn medepatiënt het gaspistool en het mes getoond en is ook geschoten met het gaspistool. De politie heeft het busje tot stoppen gedwongen. Klager en zijn medepatiënt zijn te voet verder gevlucht. Tijdens de achtervolging heeft de politie zich genoodzaakt gezien de betreffende medepatiënt neer te schieten, ten gevolge waarvan deze is overleden. Op 12 februari 2021 is klager vanwege de gewelddadige ontsnapping uit FPC De Kijvelanden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en tbs.

 

De PI Vught heeft op 17 januari 2023 geadviseerd om het verblijf van klager in de EBI te verlengen. De SAC EBI heeft geadviseerd om het verblijf van klager in de EBI met twaalf maanden te verlengen op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling).

 

Het extreme vluchtrisico volgt uit de imposante lijst van ontsnappingen en pogingen daartoe vanuit gevangenissen en tbs-klinieken.  De strafbare feiten waarvoor klager is veroordeeld en al zijn ontsnappingen hebben tot onrust geleid in de samenleving en de nodige media-aandacht gegenereerd. Voorts betekent ontvluchting van klager een ernstige bedreiging voor de veiligheid van personen en instituten, onder meer omdat klager zich gedurende zijn onttrekkingen schuldig maakt aan ernstige geweldsmisdrijven.

 

Verweerder geeft desgevraagd aan dat ook artikel 26, vijfde lid, van de Regeling niet in de weg staat aan de verlenging van klagers verblijf in de EBI. Zolang klager zijn tbs-behandeling nog niet heeft ondergaan, is nog steeds sprake van de situatie zoals bedoeld in artikel 26, vijfde lid, aanhef en onder b, van de Regeling. Overigens is ook nog geen sprake van een strafrestant van anderhalf jaar of minder, omdat klager nog een tbs-maatregel dient te ondergaan.

 

Alternatieven

Verweerder heeft bekeken of de aanwezige risico’s voldoende kunnen worden beperkt in een andere (normaal beveiligde) inrichting, maar dat is niet het geval.

 

Klager heeft in het verleden ruimschoots aangetoond dat hij altijd wegen vindt om (al dan niet samen met andere gedetineerden) ontsnappingspogingen te verzinnen en te realiseren. Zelfs op de zwaarst beveiligde afdeling in de tbs is het klager gelukt om een wapen op de afdeling binnen te brengen en te ontsnappen. In een regulier regime kunnen aan klager GVM-maatregelen worden opgelegd, maar daarmee kan niet worden voorkomen dat medegedetineerden voor klager contact leggen met mensen buiten de inrichting of dat klager samen met een medegedetineerde plannen maakt om te ontsnappen. Ook op de BPG-afdeling en de AIT bestaat dat risico. Het feit dat klager na de meest recente ontvluchting eerst enige tijd op de BPG-afdeling heeft verbleven doet niet af aan de huidige plaatsing op de EBI, gelet op de in artikel 26 van de Regeling voorgeschreven procedure (vgl. RSJ 22 oktober 2020, R-20/7387/GB). Ten aanzien van een plaatsing op een EVBG-afdeling wordt een jaar op voorhand al bekeken wat voor klager passend is en onder welke voorwaarden hij daar kan verblijven. Ook de beveiliging wordt daarop aangepast. Dit is niet te vergelijken met een plaatsing op een BPG-afdeling, om welke reden een dergelijke plaatsing niet mogelijk is.

 

Behandeling

Vooruitlopend op plaatsing in een tbs-kliniek kunnen gedetineerden een jaar voor hun beoogde plaatsingsdatum geplaatst worden op de pre-passantenafdeling in de PI Vught. Voor EBI/BPG-gedetineerden geldt een contra-indicatie voor plaatsing, omdat het beveiligingsniveau niet toereikend is. Voor klager is een verkorte indicatiestelling afgegeven, waaruit blijkt dat hij ongeschikt is voor plaatsing op de pre-passantenafdeling en dat hij in een later stadium door de kliniek waar hij wordt geplaatst wordt voorbereid op zijn plaatsing.

 

Artikel 3 van het EVRM

Van strijd met artikel 3 van het EVRM is niet gebleken. Hoewel het verblijf in de EBI zwaar is, geven de omstandigheden aanleiding om klagers verblijf in de EBI te verlengen. De omstandigheden in de EBI zijn eerder ook al tegen het licht gehouden en steeds is geoordeeld dat van strijd met artikel 3 van het EVRM geen sprake is.

 

3. De beoordeling

De EBI is aangewezen als huis van bewaring en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

 

Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Regeling, kunnen in de EBI gedetineerden worden geplaatst die:

a.  een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten;

b.  bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;

c.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van een vermoeden van algemeen gevaar voor de openbare orde of de veiligheid van personen, wegens levensbedreigend of anderszins zeer ernstig voortgezet crimineel handelen vanuit detentie; of

d.  een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van algemeen gevaar voor de openbare orde en veiligheid van personen vanwege de aard van de verdenking, de aard van het misdrijf of de misdrijven waarvoor de gedetineerde is veroordeeld, de omstandigheden waaronder dat misdrijf of die misdrijven zouden zijn gepleegd of zijn gepleegd of de persoonlijkheid van de gedetineerde.

 

In artikel 26 van de Regeling worden de voorwaarden genoemd die in acht moeten worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in de EBI en bij de beslissing tot verlenging van het verblijf in de EBI elke twaalf maanden daarna.

 

Klager is sinds 19 mei 2009 gedetineerd. Hij heeft sindsdien in verschillende inrichtingen en tbs-klinieken verbleven. Hij verblijft sinds 6 april 2020 in de EBI.

 

Sinds klagers verblijf in de EBI is er geen nieuwe informatie binnengekomen. Het meest recente GRIP-rapport dateert van 10 januari 2023 en vermeldt geen nieuwe informatie. De bestreden beslissing is ook nu, net als de eerdere plaatsingsbeslissing en verlengingsbeslissingen, hoofdzakelijk gebaseerd op klagers gewelddadige ontsnappingspoging uit FPC De Kijvelanden van inmiddels drie jaar geleden. Net als in RSJ 14 december 2022, 22/28958/GB, is de beroepscommissie van oordeel dat de informatie over deze ontsnapping nog kan worden aangemerkt als voldoende betrouwbaar en concreet. Daarnaast is zij van oordeel dat de ontvluchting op zich nog voldoende actueel is om de verlenging van klagers verblijf in de EBI te rechtvaardigen.

 

De beroepscommissie acht het daarbij van belang dat bij klager een patroon van ontvluchtingspogingen en daadwerkelijke ontvluchtingen, waarbij en waarna diverse (ernstige) delicten zijn gepleegd, zichtbaar is. Daarbij komt dat uit de Indicatiestellingen Forensische Zorg van 8 december 2022 volgt dat de kans op herhaling ingeschat wordt als groot. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormt in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten. Daarmee is voldaan aan artikel 6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling. 

 

Verweerder heeft daarnaast in redelijkheid kunnen concluderen dat er op dit moment geen alternatieven voorhanden zijn. Een minder zwaar regime, al dan niet met oplegging van GVM-maatregelen, is op dit moment nog ontoereikend om de hiervoor genoemde risico’s en gevaren te beperken, ondanks dat klager in het kader van de aan hem opgelegde tbs-maatregel op een bepaald moment behandeld zal moeten worden. Deze behandeling zal echter, gelet op het verhandelde ter zitting, nog niet op korte termijn plaatsvinden. De bestreden beslissing voldoet daarmee ook aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat klager stelt dat hij geen voornemen heeft om te ontvluchten en dat hij in de EBI goed gedrag vertoont, is onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te komen.

 

Ten aanzien van het beroep op artikel 3 van het EVRM overweegt de beroepscommissie dat, ondanks dat zij begrijpt dat een verblijf in de EBI zwaar is, het regime van de EBI niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM (vergelijk onder meer RSJ 6 augustus 2021, 21/19505/GB en RSJ 26 augustus 2021, 21/21553/GB).

 

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 1 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door de secretaris.

 

voorzitter

Naar boven