Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1793/SGA, 23 juli 2008, schorsing
Uitspraakdatum:23-07-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 08/1793/SGA

Betreft: [klager] datum: 23 juli 2008

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. J.A. Huibers, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD) Amsterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormeld h.v.b/ISD van 21 juli 2008, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van vier
dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, ingaande op 21 juli 2008 om 16.30 uur een eindigend op 25 juli 2008 om 16.30 uur, wegens het vertonen van agressief gedrag naar een medegedetineerde.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het door verzoeker meegezonden kopie van een klaagschrift dat gedateerd is 22 juli 2008 en alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 23 juli. De secretaris van de beklagcommissie heeft
op 23 juli 2008 gemeld dat daar nog geen klaagschrift van klager is ontvangen.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Door en namens verzoeker is aangevoerd dat klager van mening is dat, nu niet duidelijk is door wie de onderhavige disciplinaire straf is opgelegd, niet kan worden vastgesteld of die disciplinaire straf rechtmatig is opgesteld. Daarom kan ook niet
worden
vastgesteld of die disciplinaire straf redelijk en billijk is. Verzoeker betwist voorts de weergave van de gang van zaken. Hij is daarom van mening dat hij ten onrechte dan wel onevenredig zwaar is gestraft.

De directeur heeft onder meer het volgende naar voren gebracht. Blijkens het bijgevoegde verslag heeft verzoeker op 21 juli 208 op het paviljoen verbaal agressief gedrag vertoond naar een medegedetineerde, waarbij hij die medegedetineerde constant bij
zijn arm greep. Het personeel heeft verzoeker uiteindelijk met lichte dwang in zijn cel kunnen plaatsen. Aanleiding voor een en ander was dat verzoeker tijdens het kaarten de speelkaarten doormidden heeft gescheurd, waarover hij werd aangesproken door
zijn medegedetineerden. De disciplinaire straf is rechtmatig opgelegd. De strafoplegging is geschied door de unit-directeur van het h.v.b./ISD. De mededeling van de strafoplegging is voor de directeur ondertekend door een afdelingshoofd.

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend is opgelegd in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk, is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot
schorsing
van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Namens verzoeker is aangevoerd dat uit mededeling van de aan verzoeker opgelegde disciplinaire straf niet blijkt wie die disciplinaire straf heeft opgelegd en dat daarom de rechtmatigheid, en redelijkheid en billijkheid niet kunnen worden getoetst.

Dit verweer treft naar het voorlopig oordeel van de voorzitter geen doel.
De oplegging van een disciplinaire straf is op grond van artikel 5, vierde lid, van de Pbw exclusief voorbehouden aan de directeur. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is voldoende aannemelijk dat tot de oplegging van onderhavige disciplinaire
straf is beslist door de directeur. De omstandigheid dat vervolgens de schriftelijke mededeling namens en in opdracht van de directeur is getekend door het afdelingshoofd maakt dit niet anders.
Nu de beslissing om aan verzoeker een disciplinaire straf op te leggen – nog steeds naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – ook overigens voldoet aan de daarvoor geldende formele eisen en ook niet zodanig onredelijk of onbillijk moet worden
geacht dat dit een schorsing van de tenuitvoerlegging zou kunnen rechtvaardigen, moet het verzoek worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

aldus gegeven door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 23 juli 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven