Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33852/GB, 30 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/33852/GB

               

Betreft [klager]

Datum 30 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 18 april 2023 klager opgeroepen om zich op 8 juni 2023 te melden in het Justitieel Complex Zaanstad, voor het ondergaan van zestig dagen gevangenisstraf.

 

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 16 mei 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.

 

Klagers raadsman, mr. P.W.M. Huisman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft op 4 mei 2023 een gratieverzoek ingediend. Het gratieverzoek is voorgelegd aan de Minister voor Rechtsbescherming met het verzoek om het voorstel tot gratieverlening te ondersteunen en daaraan schorsende werking toe te kennen. Een reactie daarop is nog niet ontvangen. Dat is wel van belang gezien artikel 5:2 van de Beleidsregels tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen 2021 (hierna: de Beleidsregels).

 

Het gerechtshof heeft in het arrest van 31 juli 2019 geen rekening gehouden met de ingrijpende gevolgen die de strafrechtelijke veroordeling nadien voor klager heeft gehad. Er is, vanwege die gevolgen en gezien het tijdsverloop, geen enkel redelijk of maatschappelijk belang gediend bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Zeker niet gezien het aanbod van klager om alsnog een taakstraf te verrichten. Dat is een strafsoort die al geruime tijd in vergelijkbare zaken door het Openbaar Ministerie wordt gevorderd en door de rechter wordt opgelegd (vergelijk gerechtshof Amsterdam 9 september 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2433).

 

Klager verzoekt om uitstel van zijn melddatum zodat de afloop van het ingediende gratieverzoek kan worden afgewacht.

 

Standpunt van verweerder

Nu er in beroep geen andere gronden zijn aangevoerd dan in bezwaar, verzoekt verweerder om de beslissing aan te merken als reactie op beroep.

 

3. De beoordeling

De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregels.

 

Klager wil graag uitstel van zijn melddatum, omdat hij de beslissing op zijn gratieverzoek in vrijheid wenst af te wachten.

 

Een gratieverzoek dat wordt ingediend als de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissing waarop het gratieverzoek ziet al is aangevangen – welk moment de datum is van de dagtekening van de aan de veroordeelde gerichte mededeling met de datum waarop hij zich moet melden (artikel 5:1 in verbinding met artikel 5:2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) –, schort de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf niet op. Dit volgt uit artikel 6:7:2, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Klager is voor het eerst opgeroepen om zich te melden op 16 maart 2021. Het gratieverzoek gedateerd 3 mei 2023 heeft dus geen opschortende werking van rechtswege. Dat betekent dat klager de eventuele uitkomst van een ingediend gratieverzoek in beginsel niet in vrijheid mag afwachten.

 

In dergelijke gevallen kán evenwel alsnog opschortende werking worden verleend aan het gratieverzoek (artikel 5:2 van de Beleidsregels). Klager stelt dat er nog geen beslissing is genomen op zijn verzoek aan de Minister voor Rechtsbescherming om opschortende werking toe te kennen aan het gratieverzoek. Daaruit volgt dat er thans geen opschortende werking van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is. Zonder opschortende werking doet een gratieverzoek niet af aan de noodzaak van de tenuitvoerlegging.

 

Het is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat klager, anders dan met het afwachten van de uitkomst van het gratieverzoek, gebaat is bij uitstel van zijn melddatum. Het uitgangspunt is dat door de rechter opgelegde straffen zo snel mogelijk moeten worden tenuitvoergelegd. Uitstel wordt alleen verleend als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 30 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven