Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29883/GV, 23 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:23-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/29883/GV

              

Betreft [klager]

Datum 23 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 10 oktober 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

 

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Klagers raadsvrouw, mr. N. Assouiki, heeft namens klager de gronden in beroep aangevuld.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof, zodat hij in het kader van zijn toekomstgerichte baan- en opleidingsmogelijkheden, een sollicitatiegesprek bij een potentiële werkgever kan voeren.

 

Aan klager is in eerste aanleg een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek opgelegd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld. De meervoudige kamer van de rechtbank had in eerste aanleg al geoordeeld dat er sprake is van een grotendeels slachtofferschap aan de zijde van klager en heeft hiermede deels rekening gehouden met haar oplegging van de straf. Door het OM is er vanaf het begin af aan al geen onderzoek gedaan naar klagers positie als slachtoffer, terwijl hij op brute wijze is overvallen en zijn geld hem afhandig is gemaakt. Het ligt in de lijn der verwachting dat ook in het hoger beroep door het gerechtshof rekening gehouden zal worden met zijn positie als slachtoffer, waardoor de straf niet hoger uit zal vallen dan in eerste aanleg. Het zal nog enige tijd duren voordat een inhoudelijke behandeling zal plaatsvinden – een en ander mede gelet op de ingediende onderzoekswensen – waardoor klager voor een zeer lange tijd stil zal staan en geen vooruitgang zal boeken in zijn re-integratietraject.

 

De reclassering heeft positief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Klager wenst zijn leven weer langzaam op te bouwen. Hij vertoont alleen maar goed gedrag, de risico’s op gewelddadig gedrag zijn als laag ingeschat en de beweerdelijke slachtoffers hebben geen belangen in bezwaarlijke zin kenbaar gemaakt.

 

Blijkens de brief van klagers nieuwe werkgever moest onderzocht worden welk opleidingsniveau passend is voor klager. De werkgever was en is nog steeds bereid om hem een opleidingstraject aan te beiden. In de brief staat dat de werkgever klager een opleidingstraject wil aanbieden wanneer hij terugkeert in de maatschappij. Daaruit blijkt dat de werkgever op de hoogte was van ‘het op zijn vroegst negen maanden later kunnen starten’. Het is een gemiste kans dat het intakegesprek nog steeds niet heeft plaatsgevonden.

 

In de reactie op het beroepschrift betrekt verweerder een degradatiebesluit dat dateert van na de bestreden beslissing. Dit was toen niet aan de orde. Bovendien wordt de degradatie van klager binnenkort heroverwogen.

 

Klager heeft gedurende de behandeling van zijn beroepschrift moeten anticiperen op de stand van zaken om toch nog stappen te kunnen zetten. Daarom wenst klager graag gebruik te (blijven) maken van de Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA), maar hij wilde niet stil blijven zitten en heeft daarna pas een verzoek om deelname aan een penitentiair programma (PP) ingediend.

 

Standpunt van verweerder

Het OM heeft negatief geadviseerd, aangezien er een reële kans bestaat dat klager in hoger beroep een hogere straf zal worden opgelegd, waardoor de faseringsdata zullen verschuiven. De vrijhedencommissie heeft daarom ook negatief geadviseerd. Er is contact opgenomen met het OM met de vraag of er inmiddels een inhoudelijke zittingsdatum gepland staat ten aanzien van het hoger beroep. Dit is niet het geval. Hierdoor staat niet vast dat klagers zaak vóór de fictieve einddatum van zijn detentie behandeld zal worden. Klagers verzoek is daarom op andere gronden afgewezen.

 

Ondanks klagers goede gedrag, de lage risico’s en dat de slachtoffers geen wensen kenbaar hebben gemaakt, is het niet onredelijk dat klagers verzoek is afgewezen. Van klager mocht ten tijde van de bestreden beslissing immers verwacht worden dat hij toelichtte waarom zijn persoonlijke aanwezigheid – in dit stadium van zijn detentie – buiten de inrichting in redelijkheid noodzakelijk is om zijn re-integratiedoel te laten slagen. Tussen de aanvraagdatum van het verzochte verlof en de vroegst mogelijke plaatsing in een BBA (of deelname aan een PP) zit bovendien negen maanden. Uit de stukken blijkt niet dat de werkgever op de hoogte was van het feit dat klager op zijn vroegst na negen maanden zou kunnen starten bij het bedrijf en dat klager dan ook nog welkom zou zijn.

 

Verweerder heeft contact opgenomen met klagers casemanager om te vragen naar de  stand van zaken. Daaruit is gebleken dat klager niet langer in een BBA geplaatst wil worden, maar wil deelnemen aan een PP. De dagbesteding voor het PP zal hij gaan invullen door het verrichten van arbeid bij dezelfde werkgever als genoemd in de stukken. Die werkgever is gescreend en goedgekeurd. De werkgever heeft niet aangegeven of klager daar alsnog heen moet voor een vaardigheidstoets en/of een sollicitatiegesprek. Klager heeft daar ook geen verzoek meer voor ingediend.

 

Daarnaast is gebleken dat klager op 7 maart 2023 is gedegradeerd, wegens het gebruiken van softdrugs. Op grond van artikel 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) komt klager daarom niet langer in aanmerking voor re-integratieverlof.

 

3. De beoordeling

Klager was sinds 23 februari 2022 gedetineerd. Hij was voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van 54 maanden met aftrek, wegens onder andere poging tot doodslag. Klagers voorlopige hechtenis is op 21 april 2023 geschorst.

 

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan).

 

In artikel 19, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat kortdurend re-integratieverlof niet langer duurt dan noodzakelijk voor het realiseren van het doel waarvoor dit verlof wordt verleend en dat dit verlof begint en eindigt op dezelfde dag.

 

In het tweede en derde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor dit verlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). Volgens het vierde lid kan worden afgeweken van het tweede en derde lid, op grond van zwaarwegende redenen die zien op de re-integratie van de gedetineerde.

 

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

 

De inhoudelijke beoordeling

Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om op 16 september 2022 op sollicitatiegesprek te gaan. Verweerder heeft dit verzoek  afgewezen, omdat er geen concreet zicht zou zijn op detentiefasering en klager onvoldoende inzicht heeft gegeven in de wijze waarop het voeren van een sollicitatiegesprek in die fase van zijn detentie zou bijdragen aan de re-integratiedoelen, zoals geformuleerd in zijn D&R-plan.

 

Het kortdurend re-integratieverlof is primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, deelname aan een PP en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Er dient daarbij sprake te zijn van een gefaseerde opbouw van het verlof. Bij dit alles geldt dat het verlenen van een re-integratieverlof is gebonden aan een bepaald re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan van de gedetineerde. In het D&R-plan moet inzichtelijk worden gemaakt op welke wijze het re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen in het D&R-plan. Dit brengt met zich mee dat de re-integratiedoelen van de gedetineerde concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke manier wordt beoogd de betreffende re-integratiedoelen te bereiken.

 

Klagers verlofaanvraag staat in dienst van een re-integratiedoel dat in zijn D&R-plan is vastgelegd, namelijk het vinden van een geschikte werkgever. Uit de informatie vanuit de inrichting blijkt dat klager binnen detentie meerdere acties heeft uitgezet om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Hij heeft deelgenomen aan de arbeid en was bezig met het behalen van verschillende certificaten. Bovendien heeft hij zelf zijn potentiële werkgever gevonden.

 

Voor zover verweerder meent dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen concreet zicht zou zijn op detentiefasering, overweegt de beroepscommissie dit argument onvoldoende is gemotiveerd, nu uit de stukken volgt dat klager vanaf 11 juni 2023 in aanmerking zou kunnen komen voor deelname aan een PP. De beroepscommissie is van oordeel dat solliciteren door klager – vanuit detentie – ten tijde van de bestreden beslissing niet zonder meer te vroeg zou zijn (vergelijk RSJ 25 oktober 2021, 21/22935/GV). Het lag op de weg van verweerder om te onderbouwen waarom dit zo zou zijn in de situatie van klager.

 

Dat klager op 7 maart 2023 is gedegradeerd, was ten tijde van de bestreden beslissing en is op dit moment niet aan de orde.

 

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu klager op 21 april 2023 in vrijheid is gesteld, zal de beroepscommissie hiermee volstaan en verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie ziet ook geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 23 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken een mr. D.W.J. Vinkes, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven