Nummer 22/30729/GA
Betreft [Klager]
Datum 13 juni 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad (hierna: de directeur)
1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij ten overstaan van zijn celgenoten werd gevisiteerd.
De beklagrechter bij de PI Lelystad heeft op 29 november 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €12,50 (PL2022/392). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Lelystad, een juridisch medewerker bij de PI Lelystad, klager en zijn raadsman mr. E. van de Pol gehoord op de zitting van 12 april 2023 in de PI Lelystad.
De beroepscommissie heeft de raadsman verzocht twee schriftelijke verklaringen van medegedetineerden aan het secretariaat van de RSJ te doen toekomen. De raadsman heeft op 12 april 2023 aan dit verzoek voldaan, waarna deze reactie ter kennisgeving naar de directeur is gezonden.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Een visitatie is een precair onderwerp en proces. Er is bij twee medewerkers van het Intern Bijstandsteam (IBT), waaronder de rapporteur van het schriftelijk verslag, navraag gedaan over de wijze van het visiteren van klager op 11 mei 2022. Beide medewerkers hebben aangegeven dat zij zich geen specifieke dingen konden herinneren van de visitatie op die dag. De directeur moet hiervan uit kunnen gaan en dat maakt dat voldoende aannemelijk is geworden dat de vaste werkwijze is gevolgd, waarbij gedetineerden niet voor het oog van medegedetineerden worden gevisiteerd. Als dit wel het geval zou zijn geweest, dan zou dit een uitzonderlijke situatie zijn geweest en ligt het in de rede dat de betrokken medewerkers zich hier iets van zouden herinneren en dat hierover zou zijn gerapporteerd.
Dat, zoals de beklagrechter overweegt, de verzochte verklaring van de medewerker die het schriftelijk verslag heeft opgesteld niet is ingebracht, wordt betwist. De betreffende medewerker heeft mondeling verklaard dat hij zich van de concrete situatie van klager geen bijzonderheden kan herinneren. Dat deze verklaring niet door de betreffende medewerker op schrift is gesteld, maakt niet dat er geen verklaring is overgelegd.
Standpunt van klager
Klager heeft aan een medewerker van het IBT gevraagd of de visitatie in zijn slaapvertrek met het gordijn dicht kon plaatsvinden. Ten behoeve van de privacy van de gedetineerde kunnen in een zespersoonscel de gordijntjes bij de slaapvertrekken worden dichtgetrokken. Het antwoord daarop was dat de visitatie in de kamer van de zespersoonscel ging plaatsvinden. Er waren vier medegedetineerden en vier of zes medewerkers van het IBT aanwezig. Twee medegedetineerden werden wel afgezonderd voor de visitatie. De overige medegedetineerden en personeelsleden waren ten tijde van klagers visitatie nog aanwezig in de cel. Klager is vaker gevisiteerd en heeft dat nog nooit op die manier meegemaakt. Andere personeelsleden hebben ook aangegeven dat de wijze waarop de visitatie heeft plaatsgevonden niet kan.
Ondanks dat de beklagrechter had verzocht om een schriftelijke verklaring van een van de betrokken medewerkers van het IBT, is die verklaring niet overgelegd. Ook in beroep is niet op papier gezet hoe de medewerkers van het IBT de visitatie hebben ervaren. Als wordt gesteld dat het niet aannemelijk is dat de visitatie niet conform de vaste werkwijze is uitgevoerd, dan moet dat worden onderbouwd. Klager heeft ter onderbouwing van zijn beklag twee schriftelijke verklaringen van twee medegedetineerden overgelegd.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is de directeur bevoegd een gedetineerde aan zijn lichaam of aan zijn kleding te onderzoeken indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde op een besloten plaats verricht.
De beroepscommissie overweegt, anders dan waartoe de beoordeling van de beklagrechter strekt, dat de directeur voldoende onderzoek heeft verricht naar klagers situatie door navraag te doen bij de betrokken medewerkers van het IBT. De conclusie van dat onderzoek luidt in de kern dat in klagers geval niet is afgeweken van de vaste werkwijze bij een visitatie in een zespersoonscel. De door klager beschreven handelswijze is zo uitzonderlijk, dat dit zou moeten zijn overgebracht. De beroepscommissie ziet in dit geval geen reden om te twijfelen aan de schriftelijke weergave van de directeur van hetgeen de betrokken medewerkers van het IBT mondeling hebben verklaard. De beroepscommissie is in de gegeven omstandigheden van oordeel dat de directeur op deze informatie mocht vertrouwen, ook in het licht van de ingebrachte verklaringen van twee medegedetineerden. Dat er geen schriftelijke verklaringen van voornoemde medewerkers van het IBT voorhanden zijn, doet aan het voorgaande dan ook niet af.
Nu naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk is geworden dat artikel 29, vierde lid, van de Pbw is geschonden, zal zij het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag van de toegekende tegemoetkoming komt hiermee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 13 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.
secretaris voorzitter