Nummer 22/25531/GA
Betreft [klager]
Datum 17 mei 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. de in zijn cel regelmatig uitgevoerde uitgebreide celinspectie op onder meer 22 en 28 december 2021 (G-2021-793);
b. een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het bezit van niet op zijn naam geregistreerde spullen in zijn cel, ingaande op 29 december 2021 om 08:30 uur (G-2021-805).
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard heeft op 13 januari 2022 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Sittard (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers cel is in een korte periode meerdere keren onderzocht op de aanwezigheid van verboden goederen, in ieder geval op 22 en 28 december 2021. De directeur is ten onrechte voorbijgegaan aan de voor klager ingrijpende gevolgen van een celinspectie. Celinspecties leiden tot een inbreuk op zijn recht op privacy. Daarnaast gaat elke celinspectie gepaard met verblijf in een afzonderingscel, fouillering en/of visitatie, met alle vervelende en vernederende gevolgen van dien. Ook wordt klagers cel telkens overhoopgehaald, terwijl hij zelf verantwoordelijk is om zijn cel netjes te houden.
Tevens dienden de celinspecties, in het bijzonder die van 28 december 2021, geen redelijk doel. Het is onwaarschijnlijk, zoals de directeur stelt, dat de herhaalde celinspecties mogelijk voortkomen uit het feit dat klager in verschillende cellen heeft verbleven. Tijdens iedere celinspectie is klager immers medegedeeld dat specifiek zijn cel gecontroleerd moest worden op aanwezigheid van verboden goederen. Hoewel klager tijdens zijn verblijf in andere inrichtingen disciplinaire straffen zijn opgelegd, was dit niet telkens voor het bezit van verboden voorwerpen.
In het licht van de herhaalde uitgebreide celinspecties – waar telkens geen contrabande werd gevonden – is (in ieder geval) de uitgevoerde celinspectie van 28 december 2021 onredelijk en onbillijk. Het feit dat toen wel contrabande werd aangetroffen, doet hieraan niet af. Bij de eerder uitgevoerde celinspecties is hij namelijk niet disciplinair gestraft.
Voorts is de aan klager opgelegde disciplinaire straf in strijd met het verbod op willekeur. Bij klager is besloten tot oplegging van een disciplinaire straf, terwijl een andere gedetineerde – kort voor de bestraffing van klager en met een overeenkomstig feitencomplex – niet disciplinair is bestraft. De directeur heeft de ongelijke behandeling, terwijl sprake is van gelijke gevallen, niet toegelicht. De beklagrechter heeft het beklag op dit punt onjuist geïnterpreteerd. Daarnaast zijn de in klagers cel aangetroffen spullen bij eerdere celinspecties niet in beslag genomen, terwijl toen ook duidelijk moet zijn geweest dat deze goederen niet op naam van klager waren geregistreerd. De directeur heeft de disciplinaire straf daarom niet in redelijkheid kunnen opleggen.
De beklagrechter heeft het beklag behandeld in strijd met artikel 63, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager verzoekt om een tegemoetkoming.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft geen gebruikgemaakt van de mogelijkheid om zijn standpunt in beroep toe te lichten.
3. De beoordeling
Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.
Beklag a.
Op grond van artikel 34, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd de verblijfsruimte van een gedetineerde op de aanwezigheid van voorwerpen die niet in zijn bezit mogen zijn te onderzoeken:
a. indien dit onderzoek plaatsvindt in het kader van het algemeen toezicht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen in de verblijfsruimten van gedetineerden;
b. indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur, met het oog op de genoemde doelen in artikel 34, eerste lid, van de Pbw, onvoldoende blijk gegeven van (bijzondere) redenen die aanleiding geven om op 22 en 28 december 2021 een uitgebreide inspectie in klagers cel te laten plaatsvinden. Aan klager zijn geen toezichtmaatregelen opgelegd, bijvoorbeeld in het kader van een plaatsing op de lijst gedetineerden met een vlucht- of maatschappelijk risico. De directeur heeft het door klager gestelde feit dat bij hem ook in de periode daarvoor herhaaldelijk celinspecties werden uitgevoerd niet weersproken. De directeur geeft slechts aan dat deze ‘mogelijk’ volgen uit het feit dat klager binnen zes maanden vijf keer van cel veranderd is. De beroepscommissie acht dit op zichzelf onvoldoende onderbouwing voor de noodzaak van de genoemde twee celinspecties, zeker nu bij de uitgebreide celinspecties die eerder werden uitgevoerd geen contrabande werd aangetroffen. Daarbij zijn de door de directeur aangehaalde eerder aan klager opgelegde disciplinaire straffen voor het bezit van verboden spullen langer geleden en in een andere inrichting opgelegd.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is bij een (uitgebreide) celinspectie sprake van een inbreuk op klagers persoonlijke levenssfeer. Die inbreuk is wel bij wet voorzien, maar op basis van de beschikbare informatie is niet gebleken dat de op 22 en 28 december 2021 uitgevoerde celinspecties noodzakelijk waren. Daarom moet het ervoor worden gehouden dat de gemaakte inbreuk ongerechtvaardigd is.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag a. daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en beklag a. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op €15,-.
Beklag b.
Klager kan verantwoordelijk worden gehouden voor de verboden voorwerpen die in zijn cel zijn aangetroffen. Het beroep van klager op het verbod op willekeur acht de beroepscommissie onvoldoende (met stukken) onderbouwd. Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag b. kan naar het oordeel van de beroepsrechter niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €15,-.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is op 17 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. D. van der Sluis, leden, bijgestaan door mr. T.L. Hokken, secretaris.
secretaris voorzitter