Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23412/GA, 22 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/23412/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    22 november 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij vanaf 11 maart 2021 in plaats van 175% van het basisloon per uur ten onrechte 100% van het basisloon per uur heeft ontvangen en dat hij op 13, 14 en 15 juli 2021 geen loon uitbetaald heeft gekregen, terwijl hij daar wel recht op heeft. 

De beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 24 september 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (Eh 2021/394). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en de directeur van de locatie Esserheem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft op 20 juli 2021 op het rekening-courant overzicht gezien dat er op 13, 14 en 15 juli 2021 geen arbeidsloon is uitbetaald. Klager heeft op 21 juli 2021 een schriftelijk verzoek aan de werkmeester van de werkzaal geschreven en deze op 22 juli 2021 aan de werkmeester gegeven met het verzoek om antwoord. Klager neemt enkel donderdagmiddag en vrijdagochtend deel aan de dagbesteding (arbeid) in de werkzaal omdat hij op de maandag, dinsdag, woensdag en donderdagochtend (ook tijdens de arbeidsblokken in het activiteitenrooster) zijn dagbesteding invult met een voltijd bacheloropleiding psychologie aan de Open Universiteit, waarvoor de studieadviseur van de Open Universiteit 28 uur studiebelasting per studiepunt aangeeft, wat neerkomt op 40 uur per week.

De werkmeester heeft klager op 22 juli 2021 en nadien geen antwoord gegeven op de vraag waarom klager geen recht heeft op de toeslagen boven het basisloon (175%) zoals hij dit had bij vergelijkbare arbeid in de PI Achterhoek. Wel heeft de werkmeester klager meegedeeld dat hij van het Hoofd Arbeid maar twee dagen mag uitbetalen. Als klager het hiermee niet eens was, moest hij in beklag gaan. Klager heeft daarmee op 22 juli 2021 kennis gekregen van de beslissing waarover hij zich wenste te beklagen. Het klaagschrift moet uiterlijk op de zevende dag na die 22 juli 2021 ingediend zijn. Het klaagschrift is door klager op 28 juli 2021 ingediend en hiermee tijdig.

In de Regeling arbeidsloon gedetineerden (Rag) staat wanneer klager een loonvervangende financiële tegemoetkoming ontvangt. Deze heeft klager niet ontvangen, terwijl met toestemming van de directeur aan activiteiten is deelgenomen. Op 13 juli 2021 is deelgenomen aan de workshop “Mijn kind en IK” en op 12, 13 in de ochtend, 14 en 15 juli aan de dagbesteding bacheloropleiding psychologie. De mededeling van de directeur dat klager sinds 1 juli mag kiezen voor de dagbesteding arbeid is onjuist, omdat deze gepaard gaat met externe belemmeringen (dwang en manipulatie) omdat klager dan tijdens de in het activiteitenrooster aangegeven momenten voor de dagbesteding arbeid achter gesloten deur op cel moet verblijven.

Klager heeft, omdat hij twee dagdelen deelneemt aan de dagbesteding arbeid en de wet per 1 juli 2021 gewijzigd is, het arbeidsreglement getekend omdat dit het arbeidsreglement zou opvolgen dat hij reeds in 2019 in de PI Achterhoek tekende. Verder is er in de locatie Esserheem nooit een verklaring deelname aan de arbeid door klager getekend. Hierin staat inderdaad dat iedereen begint met het basisloon. Klager is echter in juli 2019 bij de PI Achterhoek begonnen in werkzaal 2 en aldaar opgeklommen door prestatie naar een toeslag van 75% derhalve in totaal 175%. Klager heeft tot op heden geen antwoord ontvangen op zijn vraag waar de degradatie met betrekking tot zijn arbeidsloon op is gebaseerd. Een terugplaatsing in loon is volgens het reglement enkel mogelijk bij slechte prestatie en daarover is klager nooit iets meegedeeld.  

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, de directeur opdracht te geven een nieuwe beslissing te nemen en klager voor het te weinig uitbetaalde deel van het arbeidsloon te compenseren.

Standpunt van de directeur
De directeur (zo begrijpt de beroepscommissie) persisteert in het standpunt ingenomen in de beklagprocedure. 

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de uitspraak op dit beroep lang op zich heeft laten wachten.

De ontvankelijkheid van klager in het beklag
Uit het beroepschrift, en de daaraan gehechte bijlage, volgt dat klager op 20 juli 2021 een afschrift van zijn rekening-courant heeft ontvangen en op die datum constateerde dat hij op 13, 14 en 15 juli 2021 geen arbeidsloon heeft ontvangen. Klager heeft zich vervolgens eerst op 22 juli 2021 tot de werkmeester gewend en, toen hij nul op het rekest kreeg en naar aanleiding van de mededeling dat klager beklag kon instellen, op 28 juli 2021 beklag ingesteld. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het klager in de gegeven omstandigheden, waarin hij eerst zelf heeft geprobeerd de (gestelde) omissie te herstellen door het vragen om een oplossing voor zijn probleem, niet worden tegengeworpen dat hij buiten de wettelijke termijn beklag heeft ingesteld. Gelet hierop zal de beroepscommissie klager alsnog ontvankelijk verklaren voor zover het beklag ziet op de data 13, 14 en 15 juli 2021. De beroepscommissie zal om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het beklag beslissen voor zover het die data betreft.

Voor zover het beklag zich richt tegen het te weinig loon ontvangen vanaf 11 maart 2021 is de beroepscommissie van oordeel dat klagers beklag wel buiten de wettelijke termijn is ingediend, zonder dat klager een gegronde reden voor de overschrijding ervan heeft aangevoerd. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen. 

De inhoudelijke beoordeling van het beklag 
Met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (Wet S&B) op 1 juli 2021 is de arbeidsverplichting komen te vervallen. Artikel 47, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, luidt thans dat een gedetineerde in de gelegenheid kan worden gesteld deel te nemen aan de in de inrichting beschikbare arbeid. 

Op grond van artikel 4 van de Rag kan de directeur een toeslag aan een gedetineerde toekennen indien de gedetineerde in opdracht of na toestemming van de directeur op andere tijden zaalarbeid of taakarbeid verricht dan waartoe hij op grond van het voor hem geldende dagprogramma gehouden is, de gedetineerde bijzondere werkzaamheden verricht of bijzondere arbeidsomstandigheden of het niveau van de zaalarbeid of taakarbeid daartoe aanleiding geven. 

Uit artikel 5 van de Rag volgt onder meer dat een gedetineerde een loonvervangende financiële tegemoetkoming toekomt voor ieder uur waarin zijn detentie- en re-integratieplan in zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid voorziet en hem eveneens een tegemoetkoming toekomt in geval hij niet aan zaalarbeid, taakarbeid of stukarbeid heeft kunnen deelnemen als gevolg van zijn deelname, met toestemming van de directeur, aan activiteiten, vastgelegd in het detentie- en re-integratieplan. De hoogte van de tegemoetkoming is gelijk aan het basisuurloon, vermeerderd met de gemiddeld voor de voor hem aangewezen arbeid geldende toeslag. 

Uit de toelichting van de directeur blijkt dat gedetineerden zich vanaf de inwerkingtreding van de Wet S&B op 1 juli 2021 kunnen opgeven voor de arbeid. De directeur heeft toegelicht dat klager op 16 juli 2021 het arbeidsreglement heeft getekend. In dit reglement staat dat iedereen begint met het basisloon van €0,90 per uur. Bij goed presteren kan het loon worden verhoogd naar 125% per uur tot een maximum van 200%. Afhankelijk van onder meer de inzet, de productie, houding en gedrag bepaalt de werkmeester of de directeur of een gedetineerde in aanmerking komt voor een toeslag op het basisloon. Klager neemt twee dagdelen deel aan de arbeid. In de maand juli 2021 heeft klager wekelijks arbeidsloon ontvangen, ook op de dagen dat hij geen arbeid heeft verricht. Uit het overzicht blijkt ook dat klager ten aanzien van 15 juli 2021 loon heeft ontvangen. De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden dat klager op de door hem gestelde dagen geen loon uitbetaald heeft gekregen, terwijl hij daar wel recht op zou hebben. Klagers inzet wordt aangemerkt als voldoende, maar er is geen sprake van een dergelijke uitzonderlijke werkhouding van klager dan wel uitmuntende verrichting van werkzaamheden, dat aan klager een toeslag dient te worden toegekend. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat niet aannemelijk is dat klager ten onrechte geen loon uitbetaald heeft gekregen en dat het uitbetalen van minder loon dan eerder aan klager werd toegekend in dit geval niet kan worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk. Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover dit ziet op de periode vanaf 11 maart 2021 ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze ziet op 13, 14 en 15 juli 2021, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.


Deze uitspraak is op 22 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven