Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23410/GA, 22 november 2023, beroep
Uitspraakdatum:22-11-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/23410/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    22 november 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van de directeur dat klager vanaf 9 augustus 2021 geen recht meer heeft op vrijstelling van de arbeid om zijn studie te volgen.

De beklagcommissie bij de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft op 24 september 2021 het beklag ongegrond verklaard                    (Eh-2021-409). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. T.E. Korff en de directeur van de locatie Esserheem in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft het arbeidsreglement getekend, omdat klager twee dagdelen per week deelneemt aan de arbeid en dit reglement het arbeidsreglement zou opvolgen dat hij in juli 2019 in de penitentiaire inrichting (PI) Achterhoek heeft getekend. In de locatie Esserheem heeft klager nooit een verklaring van deelname aan de arbeid getekend. In voornoemd reglement staat dat klager afwezig mag zijn van de arbeid indien de directie dit heeft bepaald. Uit het selectieadvies van 17 september 2020 blijkt dat klager is gestart met een voltijd studie psychologie aan de Open Universiteit. In het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) van de PI Achterhoek van 12 mei 2020 is deze opleiding als re-integratiedoel opgevoerd. Uit het D&R-plan blijkt de studielast van de opleiding en dat toestemming is verleend om aan het re-integratiedoel te werken tijdens de arbeidsuren. Klager ging twee dagdelen per week naar de arbeid en kon de overige arbeidsblokken aan zijn studie spenderen. Dit is na klagers overplaatsing naar de PI Veenhuizen in het multidisciplinair overleg (MDO) op 28 mei 2021 door het afdelingshoofd en klagers mentor bevestigd. Dat klagers opleiding geen re-integratiedoel is, is daarom onjuist. In het D&R-plan van 12 augustus 2021 staat echter geen re-integratiedoel opgenomen voor de opleiding of voor de dagbesteding arbeid. Klagers mentor heeft medegedeeld dat zij niet bij de historie van de PI Achterhoek kan en het daarmee ophoudt. De directeur is zijn zorgplicht niet nagekomen nu hij heeft nagelaten het D&R-plan van de vorige inrichting over te nemen. 

Klager heeft belang bij zijn opleiding. Hij volgt deze opleiding zodat hij voor werk, en daarmee inkomen, kan zorgen voor zijn gezin. Het volgen van de opleiding wordt klager nagenoeg onmogelijk gemaakt in de PI Veenhuizen. Klager heeft zijn studiebelasting, circa 40 uren per week, inzichtelijk gemaakt. 
Klager heeft de afwijzing van het verzoek om drie dagdelen te studeren en twee dagdelen naar de arbeid te gaan nimmer ontvangen. Op 29 september 2021 heeft het afdelingshoofd aan klager medegedeeld dat aftekenen voor de arbeid geen zin heeft, omdat klager dan achter de deur komt tijdens voor de arbeid bestemde uren. Dat klager voor arbeid mag kiezen is aldus onjuist. Arbeid voegt niets toe aan klagers re-integratiedoel, omdat er geen passende arbeid voor klager is.

Klager is bezig met, en heeft voldaan aan, het op orde krijgen van de basisvoorwaarden die een succesvolle re-integratie kunnen bevorderen: onderdak, inkomen uit werk of een uitkering, inzicht in en oplossingen voor schulden, een geldig legitimatiebewijs, vastgestelde zorgbehoefte en sociaal netwerk. Door gedetineerden hun tijd in detentie nuttiger te laten besteden, waaronder het besteden van meer uren aan onderwijs, hebben zij betere kansen om na detentie een stabiel bestaan op te bouwen. Autonomie van de gedetineerde wordt gezien als belangrijke voorwaarde in het proces om te stoppen met criminaliteit. Meer zelfredzaamheid kan uiteindelijk zorgen voor een betere overgang naar de maatschappij. Bovendien lijken vooral stabiliteit van werk en een baan van hoger beroepsniveau een beschermende invloed te hebben in de periode na vrijlating uit detentie. 

Daarnaast worden overige activiteiten, zoals een bezoek aan een arts of de kapper, wel dwars door de onderwijsuren van klager heen gepland, terwijl in het arbeidsreglement staat opgenomen dat je de arbeid mag verlaten voor een bezoek aan de arts.

Dat klager enkel naar het onderwijs mocht in afwachting van passende kleding voor de arbeid is onjuist. Toen klager op 17 maart 2021 werd weggestuurd van de arbeid omdat er geen passende kleding was, werd hij ingesloten. Pas op 3 mei 2021 kreeg klager toestemming voor deelname aan het onderwijs. Tot die tijd was hier geen sprake van. 

Ten slotte kan klager enkel worden uitgesloten van deelname aan activiteiten op basis van een maatregel. Klager heeft nooit een beschikking ontvangen noch is hij hierover gehoord. 

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en de directeur opdracht te geven een nieuwe beslissing te nemen om klager studiefaciliteiten beschikbaar te stellen. 

Standpunt van de directeur
De directeur (zo begrijpt de beroepscommissie) persisteert bij hetgeen in het verweerschrift in de beklagprocedure en de schorsingsprocedure in de onderhavige zaak (RSJ 1 oktober 2021, 21/23409/SGA) naar voren is gebracht.

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de uitspraak op dit beroep lang op zich heeft laten wachten.

Met de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen op 1 juli 2021 (Wet S&B) is de arbeidsverplichting komen te vervallen. Artikel 47, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet, luidt (thans) dat een gedetineerde in de gelegenheid kan worden gesteld deel te nemen aan de in de inrichting beschikbare arbeid. Het wel of niet deelnemen aan de beschikbare arbeid, betreft daarmee een keuze van de gedetineerde. Die keuze is in de praktijk niet zonder consequenties, nu het niet deelnemen aan de arbeid gevolgen kan hebben als het gaat om beslissingen in het kader van klagers re-integratie, waaronder promotie- en degradatiebeslissingen. In dit geval blijkt uit de stukken dat klager in de uren die beschikbaar zijn voor de arbeid gedeeltelijk wilde deelnemen aan de arbeid, en deze gedeeltelijk wilde gebruiken om te studeren. 

Een directeur kan beslissen om aan een gedetineerde (gedeeltelijke) arbeidsdispensatie (studieverlof) toe te kennen (zie RSJ                  24 december 2013, 13/2920/GA en RSJ 24 januari 2011, 10/2111/GA). Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet S&B (Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3) volgt dat het volgen van een studie – al dan niet op eigen initiatief – (ook) een re-integratiedoel kan zijn. Dit betreft maatwerk. Gelet hierop is de stelling van de directeur, dat klager geen dispensatie kan worden toegekend voor het volgen van een studie omdat dit niet als re-integratiedoel kan worden aangemerkt, ook na het vervallen van de arbeidsverplichting, niet zonder meer begrijpelijk. Het gaat er immers om dat de gedetineerde voldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie.

Vast staat dat klager in de inrichting een studie psychologie volgt. Uit de stukken blijkt dat klager deze studie in de vorige inrichting waar hij verbleef reeds was gestart, dat de studie daar als re-integratiedoel was aangemerkt en dat klager gedeeltelijke vrijstelling kreeg van de arbeid voor het volgen van de studie. Klager is op 10 maart 2021 overgeplaatst naar de locatie Esserheem. Ook hier kreeg klager vanaf 28 mei 2021 een vrijstelling van drie dagdelen per week van de arbeid om te kunnen studeren. Klager stelt – onweersproken - dat de werkmeester hem heeft medegedeeld dat vanaf 9 augustus 2021 zijn vrijstelling is komen te vervallen, waardoor, gelet op de arbeidsovereenkomst die door klager is getekend, kennelijk uitgangspunt zou zijn dat klager vijf dagdelen per week aan de arbeid zou (gaan) deelnemen. 

De stelling van de directeur dat klager in de locatie Esserheem enkel was vrijgesteld van de arbeid wegens gebrek aan passende werkkleding, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden, nu uit de door klager overgelegde stukken volgt dat op 28 mei 2021 in het MDO is besproken dat klager een studie psychologie volgt en besloten is dat die studie in drie arbeidsblokken mag worden gevolgd. Gelet hierop houdt de beroepscommissie het ervoor dat klager (ook) in de locatie Esserheem dagdelen was vrijgesteld van de arbeid om zijn studie te kunnen volgen. Voorts acht de beroepscommissie het niet onbegrijpelijk dat klager de arbeidsovereenkomst op 16 juli 2021 heeft ondertekend, nu hij – onweersproken – heeft gesteld niet eerder een arbeidsovereenkomst in de locatie Esserheem te hebben getekend en hij twee dagdelen aan de arbeid wenste deel te nemen, zoals op dat moment het geval was. In deze overeenkomst is bovendien opgenomen dat een gedetineerde afwezig mag zijn van de arbeid indien dit door de directie is bepaald.

Gelet op het voorgaande mocht klager er naar het oordeel van de beroepscommissie op vertrouwen dat zijn eerder verworven vrijstelling van een deel van de arbeid voor het volgen van zijn studie niet zonder meer verloren zou gaan door het tekenen van het arbeidsreglement. De invoering van de Wet S&B per 1 juli 2021 maakt hierin geen verschil. De beslissing van de directeur om klager vanaf 9 augustus 2021 niet langer vrijstelling van een gedeelte van de arbeid voor studie toe te kennen moet dan ook als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. 

Uit de toelichting van de directeur in het verweerschrift is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager in ieder geval vanaf 2 september 2021 drie dagdelen van de arbeid was vrijgesteld, zodat klager vanaf die datum geen ongemak heeft ondervonden aan de door de directeur genomen beslissing. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de periode van 9 augustus tot 2 september 2021, nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing gedurende die periode niet meer ongedaan zijn te maken. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €25,-.

 


4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €25,-.


Deze uitspraak is op 22 november 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. D. Boessenkool, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven