Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/0727/GM, 18 juli 2008, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/727/GM

betreft: [klager] datum: 18 juli 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.M.I. Cornelissen, advocaat te Roermond, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuw Vosseveld te Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 12 maart 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager, zijn raadsman en de inrichtingsarts zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 30 mei 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, te worden gehoord. Klager, zijn raadsman en de inrichtingsarts hebben schriftelijk
laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 22 januari 2008, betreft het niet tijdig constateren van een hepatitis C infectie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager is in november 2007 overgeplaatst van de p.i. Nieuw Vosseveld te Vught naar de p.i. Roermond. Klager had al sedert 2006 last van ernstige drukpijn in zijn buik en gewichtsverlies. De
medische dienst in Vught heeft klager herhaaldelijk voorgehouden dat de klachten werden veroorzaakt door een lichte nierafwijking. Over een afwijkende leverfunctie is nooit gesproken. Na zijn overplaatsing werd klager medegedeeld dat hij zou lijden
aan
hepatitis C en dat hij zo spoedig mogelijk moet worden behandeld. Klager is hier behoorlijk van geschokken en meent dat in Vught herhaaldelijk een onjuiste diagnose is gesteld.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. In detentie vindt geen screening plaats op hepatitis C. De hepatitis B vaccinatie die klager kreeg, vond plaats eind 2005 en in 2006. Na deze vaccinaties voelde klager zich niet goed. De in
februari 2006 geconstateerde lichte verhoging van de ALAT-waarde werd geduid als een bijwerking van de vaccinatie. In juli 2007 bleek uit een onderzoek dat de ALAT-waarde was gedaald. Toen werd ook normaal creatine vastgesteld. Er was dus geen sprake
van een nierafwijking. De klachten van klager werden geduid als klachten in het kader van zijn verslavingsproblematiek. De psychiater had uitgebreid bemoeienis met klager. Na afbouw van de methadon in mei 2005 is de methadon weer herstart met 15 mg,
waarna klager zich veel beter voelde. De inrichtingsarts herkent de klachten zoals door de raadsman van klager beschreven niet. Op grond van het vorenstaande is klager niet onderzocht op hepatitis C. Een hepatitis C infectie met geringe tot geen
leverfunctiestoornissen, behoeft niet met spoed geëradiceerd te worden. Klager heeft dus geen schade opgelopen door de latere diagnostiek. De geringe leverfunctiestoornis maakt het ook weinig aannemelijk, dat klager daar klachten van had.

3. De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, blijkt dat na een bloedonderzoek op 14 februari 2006 en 31 juli 2007 bij klager een verhoogde ALAT-waarde is geconstateerd. Gelet op de afwijkende enzymwaarden en het feit dat klager behoort tot de
risicogroep van drugsgebruikers, is de beroepscommissie van oordeel dat de inrichtingsarts klager tevens de andere leverenzymen had dienen te onderzoeken. Waarom de inrichtingsarts hier niet voor heeft gekozen is op grond van de stukken niet
verklaarbaar. Hoewel hepatitis C een symptoomarm ziektebeeld kent, geven voormelde omstandigheden voldoende aanleiding een dergelijk aanvullend onderzoek te verrichten. Pas na klagers overplaatsing naar de p.i. Roemond is op 5 december 2007 onderzoek
gedaan op ASAT. Naar aanleiding van dit onderzoek werd een hepatitis C infectie geconstateerd. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts kan worden aangemerkt als
in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu niet is gesteld of gebleken dat klager lichamelijke hinder heeft ondervonden door het feit dat de diagnose hepatitis C niet eerder is vastgesteld,
acht de beroepscommissie geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en R. Vogelenzang, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 18 juli 2008

secretaris voorzitter

Naar boven