Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31488/GB, 10 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31488/GB

  

Betreft [klager]

Datum 10 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 11 januari 2023 afgewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. A. Knol, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het enkele gegeven dat het Openbaar Ministerie (OM) negatief heeft geadviseerd, kan op zichzelf geen argument zijn om klagers verzoek tot deelname aan een PP af te wijzen. Detentiefasering is door de wetgever uitdrukkelijk mogelijk gemaakt wanneer sprake is van een niet-onherroepelijke uitspraak en een verdachte zich nog in voorlopige hechtenis bevindt. Bovendien adviseert de reclassering positief, ondanks dat zij de risico’s niet helemaal kan inschatten. Verweerder geeft aan dat het risico op nieuwe slachtoffers niet kan worden uitgesloten, maar dat kan in geen enkel geval. Eventuele risico’s moeten afdoende kunnen worden ingeperkt door bijvoorbeeld het stellen van voorwaarden.

 

Waar verweerder vandaan haalt dat klager een gestoorde of agressieve persoonlijkheid zou hebben is een raadsel. Deze conclusie kan in ieder geval niet getrokken worden aan de hand van het vonnis in combinatie met zijn proceshouding.

 

Standpunt van verweerder

In het advies van de reclassering van 31 januari 2022 wordt nader psychologisch onderzoek geadviseerd. Indien klager ongemotiveerd blijft voor behandeling, adviseert de reclassering een vervolgtraject dat gericht is op controle. Uit het advies van de reclassering van 11 juli 2022 volgt dat klager tot de normgroep met een laag algemeen recidiverisico en een laag recidiverisico op geweld behoort. Dit heeft vooral te maken met het gegeven dat klager niet eerder is veroordeeld. Door klagers ontkennende houding kan geen delictanalyse worden uitgevoerd.

 

Hoewel de reclassering in het advies van 11 juli 2022 nog adviseerde om eerst een voortraject in gang te zetten, volgt uit een recenter advies dat het weinig zinvol is om nu als voorwaarde op te nemen dat klager moet meewerken aan diagnostiek en eventueel behandeling. De reclassering adviseert positief ten aanzien van klagers verzoek tot deelname aan een PP.

 

Het OM adviseert dringend negatief, omdat de risico’s niet goed ingeschat kunnen worden en omdat klagers houding en het ontbreken van behandelmotivatie de kans op recidive ernstig vergroot. Daarnaast is bij het verlenen van vrijheden mogelijk sprake van maatschappelijke onrust, gelet op de grove ernst van het feiten en het gegeven dat veel mensen getuige zijn geweest van het excessieve geweld. Klager is in eerste aanleg veroordeeld voor een ernstig geweldsmisdrijf waarbij hij op klaarlichte dag in een drukke winkelstraat verwikkeld is geraakt in een gevecht en hij een persoon met een mes te lijf is gegaan. 

 

Het is noodzakelijk dat eerst grondig onderzoek wordt gedaan naar de mogelijke risico’s die verbonden zijn aan het verlenen van vrijheden aan klager en in hoeverre de mogelijke risico’s beperkt kunnen worden door het inzetten van interventies.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 12 november 2020 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, wegens poging tot doodslag. De fictieve einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 12 juli 2023.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:

-    die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of

-    van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,

als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt.

 

In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

De inhoudelijke beoordeling

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het feit dat een gedetineerde het delict ontkent (en daardoor geen delictanalyse kan plaatsvinden) niet zonder meer in de weg staan aan detentiefasering (zie RSJ 27 december 2019, R-19/4871/GB).

 

Uit het meest recente advies van de reclassering volgt dat de reclassering positief adviseert ten aanzien van klagers deelname aan een PP en dat zij het weinig zinvol acht om als voorwaarde op te nemen dat klager moet meewerken aan diagnostiek. Ook volgt uit dat advies dat toepassing van elektronische monitoring tijdens het PP is geïndiceerd en dat de haalbaarheid voor de toepassing daarvan op het voorgenomen verlofadres is gecheckt en dat hierover op 28 september 2022 een positief deeladvies is uitgebracht.

 

De beroepscommissie ziet geen reden om – zoals het OM stelt – aan te nemen dat door klagers gebrek aan motivatie voor behandeling de kans op recidive toeneemt, nu de reclassering bij uitstek deskundig is op dit gebied (vergelijk RSJ 24 februari 2022, 21/24595/GB). Bovendien volgt uit het positieve advies van de inrichting dat klager momenteel goed gedrag vertoont, op de vadervleugel verblijft en deelneemt aan gezinsbenadering, waarbij deelname aan een PP een vervolgstap zou kunnen zijn in het contact met het sociale netwerk. Tot slot zijn het verlofadres en de werkgever zijn goedgekeurd.

 

Bij de huidige stand van zaken valt te verwachten dat klager op 12 juli 2023 in vrijheid wordt gesteld. Deelname aan een PP zou betekenen dat klager al eerder vrijheden krijgt, maar dan is er nog wel sprake van toezicht. De beroepscommissie hecht waarde aan een geleidelijke terugkeer van klager in de maatschappij. Dat klemt op dit moment temeer, nu de (fictieve) einddatum van klagers detentie nadert. Het doet er daarbij niet toe dat klager nog voorlopig gehecht is.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Nu klager van 11 november 2022 tot en met de datum waarop verweerder uiterlijk een nieuwe beslissing moet nemen, ten onrechte niet heeft deelgenomen aan een PP, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €600,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €600,-.

 

Deze uitspraak is op 10 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven