Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30294/TB, 9 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:09-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30294/TB

    

Betreft [klager]

Datum 9 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 november 2022 beslist klager te plaatsen in een voorziening voor langdurige forensisch psychiatrische zorg (LFPZ-voorziening) van de FPC Pompestichting (hierna: de Pompestichting).

 

Klagers raadsman, mr. N. Hannaart, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn waarnemend raadsvrouw mr. L.M.M. Weyers en […], namens verweerder, gehoord op de zitting van 7 april 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. […] en […], beiden werkzaam bij DJI en mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris bij de RSJ, waren als toehoorders aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet vinden in de beslissing tot plaatsing in een LFPZ-voorziening (en onderliggend ook niet in de toewijzing van de LFPZ-aanvraag). Klager is bereid mee te werken aan zijn tbs-behandeling. De toewijzing van de LFPZ-aanvraag is daarom voorbarig. Daarnaast volgt uit de rapporten van de psychiater en de psycholoog, die ten behoeve van de vergadering van de Landelijke Adviescommissie Plaatsing langdurig forensisch psychiatrische zorg (LAP) zijn opgesteld, dat zij negatief adviseren over een toewijzing van de LFPZ-aanvraag en over plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening. Bij klager is nog behandeling mogelijk en het is op dit moment nog te vroeg om hem in een LFPZ-voorziening te plaatsen. De deskundigen stellen dat bij klager sprake is van een licht verstandelijke beperking waarbij, ondanks het ageergedrag van klager, nog mogelijkheden zijn om hem te begeleiden. Zij stellen dat het antisociale gedrag van klager voortkomt uit zijn LVB-problematiek. In plaats van een plaatsing in een LFPZ-voorziening zou hun voorkeur ernaar uitgaan om klager te plaatsen in een kliniek gespecialiseerd in LVB-patiënten. Eerder is ten behoeve van de vergadering van de LAP op

29 september 2022 uiteengezet op welke gronden de LFPZ-aanvraag dient te worden afgewezen. Klager voelt zich niet thuis in de instelling. Hij vindt moeilijk aansluiting bij andere verpleegden en zit het grootste gedeelte van de dag alleen op zijn kamer. Momenteel verblijft klager op de Intensive Care Unit (hierna: ICU) afdeling, terwijl de afgelopen jaren geen (fysieke) incidenten meer hebben plaatsgevonden. Klagers behandeling dient in een andere vorm en binnen een andere instelling (gespecialiseerd in LVB-problematiek) te worden vormgegeven. Bij de bestreden beslissing is onvoldoende rekening gehouden met klagers standpunt en de bevindingen van voornoemde psychiater en psycholoog. De plaatsing in een LFPZ-voorziening is op onjuiste en onbillijke gronden genomen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder heeft op goede gronden tot zijn beslissing kunnen komen om klager te plaatsen in de LFPZ-voorziening van FPC de Pompestichting. Klagers uitgebreide behandelgeschiedenis met grotendeels vruchteloze behandelpogingen in veel verschillende klinieken - waarna de problematiek en de delictdynamiek door de huidige kliniek alsnog immer actueel worden beschreven - rechtvaardigt ook de plaatsing. Dat de externe rapporteurs nog een mogelijkheid zagen voor een op LVB gerichte behandeling dan wel begeleiding, bij voorkeur bij Trajectum, maakt dat niet anders, nu dit laatste alternatief is onderzocht en geen optie is gebleken. Trajectum wil klager niet opnemen en kan geen passend behandelaanbod doen. Voorts ziet FPC De Rooyse Wissel geen reden om van een nieuwe behandelpoging een andere uitkomst te verwachten en ook FPC dr. S. van Mesdag wil klager niet opnemen. Gelet op het ontbreken van beschikbare alternatieven en gezien de diverse eerdere behandelpogingen die veelal zonder wezenlijk resultaat zijn gebleven, heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen tot plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening. Anders dan klager stelt, kan deze beslissing niet als voorbarig worden gekwalificeerd. Ook de LAP adviseert plaatsing in de LFPZ-voorziening, met als doel dat klager daar vanuit de afwezige behandeldruk kan komen tot samenwerking en het inzetten van meer adequaat gedrag, zodat mogelijk openingen ontstaan voor het opbouwen van vrijheden en resocialisatie. Verweerder acht het dan ook van belang om te benadrukken dat met een plaatsing in de LFPZ-voorziening de mogelijkheden voor klager niet ophouden, ook daar kan klager zich ontwikkelen. Uit onderzoek van de LAP uit 2019 blijkt dat een groot deel van terbeschikkinggestelden vanuit de LFPZ-voorziening ook weer uitstroomt. Het beeld van de LFPZ-voorziening als eindstation is niet juist. De LFPZ-voorziening heeft tegenwoordig ook duidelijk een functie als tussenvoorziening, waar zonder behandeldruk nieuwe perspectieven worden gezocht en kunnen ontstaan voor een tbs-gestelde. Gelet op alle adviezen, en met de constatering dat reële alternatieven op dit moment ontbreken, ziet verweerder geen reden voor toewijzing van klagers beroep.

 

3. De beoordeling

Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Klagers tbs is op 2 november 2009 aangevangen.

 

Klagers tbs is aangevangen in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug. Daarna heeft hij in FPC De Rooyse Wissel te Venray, FPC De Kijvelanden te Poortugaal en FPK De Beuken (Trajectum) te Boschoord verbleven. Mede naar aanleiding van de zorgconferentie van 16 juni 2020 is klager op 12 augustus 2020 geplaatst in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug, vanwege een behandelimpasse binnen Trajectum. Het CTP Veldzicht heeft klager op 2 december 2021 aangemeld voor plaatsing in een LFPZ-voorziening.

 

In de Pro Justitia-rapportages van GZ-psycholoog G. van 23 juni 2022 en forensisch psychiater W. van 4 juli 2022, ter advisering over de wenselijkheid van verlenging van de tbs-maatregel, hebben de rapporteurs geadviseerd de tbs-maatregel van klager te verlengen met twee jaren. Ten aanzien van de wenselijkheid van de LFPZ-status hebben de rapporteurs negatief geadviseerd, gelet op de LVB-problematiek van klager. De psycholoog heeft daarbij nog opgemerkt dat de LFPZ-status ‘second best’ is, als een nieuwe behandeling bij Trajectum niet haalbaar is.

 

Op 20 juli 2022 heeft CTP Veldzicht gereageerd op de Pro Justitia rapportages en te kennen gegeven de LFPZ-aanvraag te handhaven. Door de Divisie Individuele Zaken van DJI zijn evenwel de in LVB-problematiek gespecialiseerde klinieken Trajectum, FPC De Rooyse Wissel en FPC Dr. S. van Mesdag verzocht of deze klinieken mogelijkheden voor opname en behandeling van klager zien. Deze klinieken hebben vervolgens te kennen gegeven klager geen passend behandelaanbod te kunnen bieden en daarbij onder meer gewezen op de eerdere ervaringen met klager en zijn ontwrichtende gedrag.

 

De LAP heeft op 29 september 2022, met verwijzing naar onder meer de reacties van de drie voornoemde klinieken, geadviseerd tot het toekennen van de LFPZ-status. Verweerder heeft op 3 november 2022 beslist klager in de LFPZ-voorziening van FPC Pompestichting te plaatsen. Deze plaatsing is ten tijde van het beroep nog niet gerealiseerd.

 

Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg (Wfz) en het door verweerder gevolgde beleid, komt een ter beschikking gestelde in aanmerking voor plaatsing in een LFPZ-voorziening, indien:

a.  uit recente risicotaxatie blijkt dat het risico bestaat dat hij een ernstig delict pleegt en het risico voor fysieke of psychische schade van anderen zodanig groot is dat de maatschappij daartegen moet worden beschermd;

b.  naast eventuele zorg ook beveiliging nodig is om te voorkomen dat hij tot een dergelijk delict komt;

c.  het delictgevaar niet zodanig is afgenomen of beheersbaar is geworden dat hij buiten beveiliging en toezicht kan; en

d.  hij conform state of the art alle behandelingsmogelijkheden heeft ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen, zonder dat dit heeft geleid tot een substantiële vermindering van het delictgevaar.

 

Over klagers diagnose, zijn behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid zijn rapportages en adviezen uitgebracht, waaronder de aanmelding van 2 december 2021 voor de plaatsing van klager in een LFPZ-voorziening en het advies van de LAP van 29 september 2022. De beroepscommissie is van oordeel dat deze rapportages en adviezen voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te laten verblijven in een LFPZ-voorziening.

 

Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen heeft verweerder er in redelijkheid van uit mogen gaan dat voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling in het CTP Veldzicht niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een LFPZ-voorziening voldoet en dat een LFPZ-voorziening daarom vooralsnog als de meest aangewezen plaats voor de tenuitvoerlegging van klagers tbs moet worden aangemerkt. Hierbij is met name van belang dat beschikbare alternatieven ontbreken en de diverse eerdere behandelpogingen veelal zonder wezenlijk resultaat zijn gebleven.

 

Klagers stelling dat de Pro Justitia rapportages genegeerd zijn, vindt geen steun in de stukken die verweerder in deze procedure heeft ingebracht of in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. De alternatieven zijn onderzocht, maar klager is door de bevraagde klinieken afgewezen. Een overplaatsing naar een begeleid wonen of LVB-setting, zoals klager voor ogen heeft, is op dit moment niet mogelijk, omdat een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk wordt geacht.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 9 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven