Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30222/GB, 4 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:04-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30222/GB

 

Betreft [klager]

Datum 4 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 1 november 2022 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd, omdat de slachtofferbelangen dienen te prevaleren en het niet uit te leggen zou zijn dat klager al verregaande vrijheden zou krijgen, terwijl hij niet onherroepelijk is veroordeeld. De slachtoffers hebben niet gereageerd op informatieverzoeken, dus zij hechten geen belang aan voorwaarden met betrekking tot aan klager te verlenen vrijheden. Klager komt in aanmerking voor deelname aan een PP, dus het is niet te vroeg. Dat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld staat ook niet in de weg aan deelname aan een PP (artikel 4, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)).

 

Verweerder wijst het verzoek ook af onder verwijzing naar de risico’s in het reclasseringsadvies. De reclassering heeft echter positief geadviseerd. De enkele omstandigheid dat klager wordt verdacht van een feit dat gepleegd zou zijn tijdens een proeftijd is onvoldoende voor het oordeel dat er te grote risico’s zijn verbonden aan deelname aan een PP. Klager heeft een eerdere detentie in 2018 afgerond met plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Afdeling en deelname aan een PP, waarbij hij zich aan de voorwaarden heeft gehouden. Klager is enige tijd geleden aangemeld bij Fivoor, maar binnen de inrichting kunnen de geïndiceerde interventies niet aangeboden worden. De hulp kan volgens het reclasseringsadvies wel tijdens de deelname aan een PP worden geboden, dus het voortduren van detentie is contraproductief. Klager ziet niet in wat hij zou moeten doen om de geschetste risico’s te verminderen.

 

Er is geen onduidelijkheid over de datum van invrijheidstelling. De zaak met het parketnummer […] is onherroepelijk. Van de zaak met het parketnummer […] blijkt niet dat deze voor het einde van de huidige detentie wordt behandeld en dat daardoor de einddatum van klagers detentie zodanig kan verschuiven dat hij niet in aanmerking komt voor deelname aan een PP.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de bestreden beslissing.

 

Klager heeft een fors delictverleden. Hij verbleef sinds 2005 vrijwel doorlopend in detentie. Hij is in eerste aanleg veroordeeld voor een zeer ernstig gewelddadig delict. Hij heeft dit delict gepleegd tijdens de schorsing van een ander feit gepleegd in de proeftijd in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.).

 

Het negatieve advies van het OM is met name gebaseerd op de risico’s en het feit dat de strafzaak nog niet onherroepelijk is. Daarnaast heeft het OM gewezen op slachtofferbelangen, maar – anders dan de raadsman stelt – is hieraan geen doorslaggevende betekenis toegekend.

 

Ondanks het positieve advies van de reclassering zijn ook het uitgebreide delictverleden, de problemen op meerdere leefgebieden, de aanwijzingen voor psychosociale problematiek en de negatieve eerdere reclasseringscontacten benoemd. Het recidiverisico en het risico op letselschade zijn ingeschat als hoog-gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden als gemiddeld.

 

De geïndiceerde ambulante behandeling gericht op het psychosociaal functioneren en het behoud van abstinentie kan niet alleen tijdens een PP plaatsvinden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het inzetten van interventies gedurende de detentie niet passend werd geacht. Hoewel klager kennelijk is aangemeld voor ambulante behandeling, heeft er nog geen intake plaatsgevonden. Het is dus onduidelijk of, wanneer en waar behandeling kan plaatsvinden.

 

Uit de justitiële documentatie volgt dat de zaak met parketnummer […] waarin – vooralsnog – slechts een gedeelte (180 dagen) van de v.i. is herroepen, nog niet onherroepelijk is. Hetzelfde geldt voor de zaak met parketnummer […]. De strafzaak waarvoor klager op dit moment is gedetineerd wordt op 19 januari 2023 inhoudelijk door het gerechtshof behandeld.

 

Los van de eventuele slachtofferbelangen en de onduidelijkheid over de datum van invrijheidstelling, zijn er meerdere valide argumenten op grond waarvan klagers verzoek is afgewezen.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 19 februari 2021 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek, wegens medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en afpersing. De fictieve einddatum van klagers detentie is – uitgaande van het verlenen van de v.i. in deze zaak – momenteel kennelijk bepaald op 9 juni 2023.

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:

-    die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of

-    van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,

als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, vanwege de risico’s, slachtofferbelangen en onzekerheid over de datum van invrijheidstelling.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

De reclassering heeft positief geadviseerd tot deelname van klager aan een PP, omdat zij verwacht dat een gefaseerde en gecontroleerde terugkeer in de maatschappij het recidiverisico vermindert. Er zijn evenwel aanwijzingen voor beperkte copingvaardigheden en problemen met emotieregulatie en impulscontrole. Volgens verweerder is het aangewezen om eerst binnen de inrichting de nodige stappen te ondernemen om de risico’s te beperken. De beroepscommissie overweegt echter dat uit het reclasseringsadvies volgt dat in overleg tussen klagers casemanager en de reclassering is besloten om geen justitiële interventie in te zetten. De reclassering heeft ambulante behandeling tijdens deelname aan een PP geïndiceerd.

 

Daar staat echter tegenover dat klager is veroordeeld voor een geweldsdelict en hij in het verleden meerdere geweldsdelicten heeft gepleegd. Het feit waarvoor hij nu is gedetineerd, is gepleegd tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis voor een ander feit, dat zou zijn gepleegd tijdens de v.i. van weer een ander feit. De risico’s op recidive en letselschade zijn ingeschat als hoog gemiddeld en klager heeft nog geen minder vergaande vrijheden genoten.

 

Het OM heeft negatief geadviseerd, mede vanwege de slachtofferbelangen. Volgens het OM leidt het verlenen van vrijheden tot een risico op ongewenste confrontatie met de slachtoffers en een risico op maatschappelijke onrust. Er is geen locatieverbod mogelijk, omdat er geen woonadres van de slachtoffers bekend is. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder de slachtofferbelangen, ondanks dat de slachtoffers niet gereageerd hebben op het informatieverzoek, kunnen betrekken bij de bestreden beslissing.

 

Reeds gelet op de risico's die aan klagers deelname aan een PP zijn verbonden en de (te) beperkte mogelijkheden om die te beperken en te beheersen en de belangen van de slachtoffers, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 4 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven