Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30919/GB, 3 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          22/30919/GB

               

Betreft [klager]

Datum 3 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 8 december 2022 afgewezen.

Klager en zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, hebben beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager had geen uitgebreide uitleg en motivatie op papier gezet, doordat zijn casemanager dit hem niet heeft uitgelegd. In beroep heeft klager dit alsnog gedaan. Klager is aangenomen bij een schoonmaakbedrijf. Daar is hij trots op. Als klager op vrijwillige basis goed functioneert, zal hij doorstromen naar een betaalde functie. Hij kan hier na zijn detentie blijven werken.

Klagers  casemanager heeft aangegeven dat een risicotaxatie voor deelname aan een PP niet nodig is. Bovendien zou dat volgens de casemanager nu nog een half jaar op zich laten wachten. De reclassering heeft het recidiverisico als gemiddeld ingeschat. Uit het taxatie-instrument volgt een laag recidiverisico. Het is dus niet zo dat de reclassering geen gedegen inschatting kon maken, doordat klager het delict ontkent.

Klager heeft eerder zonder problemen deelgenomen aan een PP. Het is daarna, tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) misgegaan, maar klager is enorm gemotiveerd om dit keer uit het criminele milieu te blijven. De feiten zijn inmiddels vier jaar geleden gepleegd. Klager is nu volwassen en zijn denkwijze is anders dan vroeger. Hij wil zijn familie niet teleurstellen. De reclassering is bereid om hem een nieuwe kans te geven.

De directeur van de inrichting heeft ook positief geadviseerd. Klager heeft vanaf het begin van zijn detentie zijn best gedaan om een verandering door te maken. Hij werkt overal aan mee en is niet de fout ingegaan. Ook heeft hij deelgenomen aan cursussen. Klager heeft zijn intramurale re-integratiedoelen afgerond. Daarnaast heeft hij veel tijd besteed aan het laten slagen van zijn faseringstraject. Meer kan hij niet doen. Zijn verzoeken om verlof zijn (deels) ook afgewezen. Inmiddels heeft hij drie keer verlof gehad. Die verloven zijn goed gegaan.

Klager valt onder het overgangsrecht. Verweerder heeft ten onrechte aandacht besteed aan de aspecten van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) die pas ná de wetswijziging van 1 december 2021 daarin zijn opgenomen.

 

In een aanvullend beroepschrift heeft klager aangeven dat en waarom zijn casemanager fouten heeft gemaakt. Klager heeft meerdere procedures lopen bij de beklagcommissie over verlof en het handelen van de casemanager.

 

Standpunt van verweerder

De reclassering heeft het recidiverisico ingeschat als gemiddeld. Daarbij heeft de reclassering erop gewezen dat klager sinds zijn dertiende in aanraking komt met politie en justitie en dat er op meerdere leefgebieden zorgen bestaan. Omdat klager het delict ontkent, kan er geen delictanalyse worden opgesteld en kan de reclassering geen verband leggen tussen de strafbare feiten en de leefgebieden. Uit de risicoscreener geweld volgt dat er ernstige zorgen zijn ten aanzien van toekomstig geweld buiten de inrichting, als de detentie nu zonder enige vorm van begeleiding zou worden beëindigd. In het kader van toekomstige vrijheden zijn er kennelijk matige zorgen. Klager dient daarom eerst mee te werken aan een delictanalyse. Hij is daarvoor aangemeld door het psychomedisch overleg (PMO).

Klager heeft zich na een eerdere deelname aan een PP in 2019, tijdens zijn v.i., schuldig gemaakt aan zeer ernstige geweldsdelicten. Verweerder ziet onvoldoende aanknopingspunten om te vertrouwen op klagers voornemen om een delictvrije toekomst op te bouwen. Het recente verleden heeft immers aangewezen dat klager blijft terugvallen in delictgedrag, mede door zijn verstandelijke beperking, persoonlijkheids- en verslavingsproblematiek. Verweerder betwijfelt of klagers deelname een PP op dit moment zal bijdragen aan een succesvolle resocialisatie en recidivebeperking. Aan de hand van de delictanalyse en toekomstige verloven, moet blijken of en hoe detentiefasering mogelijk is.

De zin van de beoogde dagbesteding kan, gelet op het voorgaande, in het midden blijven.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 8 mei 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 72 maanden met aftrek, wegens poging tot doodslag, overtreding van de Wet wapens en munitie en overtreding van de Opiumwet. Daarnaast dient hij de herroeping van zijn v.i. van 197 dagen te ondergaan. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 9 december 2023.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:

-    die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of

-    van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,

als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

Anders dan de raadsman heeft betoogd, geldt er geen overgangsrecht ten aanzien van de aspecten die op grond van artikel 4 van de Pbw en artikel 7 van de Pm moeten worden meegewogen.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, vanwege de risico’s die daaraan zijn verbonden en omdat de meerwaarde van het beoogde vrijwilligerswerk voor verweerder niet duidelijk was.

 

Op het tweede punt heeft verweerder in beroep geen verweer gevoerd. De beroepscommissie gaat er daarom van uit dat wat klager in beroep heeft aangevoerd tot de conclusie dient te leiden dat de dagbesteding voldoet. De beroepscommissie gaat hier verder niet meer op in.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie begrijpt dat verweerder zwaar heeft laten meewegen dat klager is veroordeeld voor een ernstig delict dat hij heeft gepleegd tijdens zijn v.i. en kort na afronding van zijn vorige deelname aan een PP. Weliswaar is dat vier jaar geleden en stelt klager dat hij inmiddels op een andere manier is gaan nadenken, maar klagers strafrechtelijke achtergrond pleit duidelijk niet voor hem. Daarbij komt dat het toetsen van klagers motivatie lastiger is dan het vaststellen van de aard en achtergrond van het gepleegde delict. Dat is op grond van de wet- en regelgeving bovendien een aspect dat altijd moet worden meegewogen.

Daartegenover staat dat klager gedurende zijn detentie 100% goed gedrag heeft vertoond. De directeur van de inrichting heeft, kennelijk mede gelet daarop, positief geadviseerd ten aanzien van klagers deelname aan een PP. Ook de reclassering heeft positief geadviseerd, ondanks de ‘gemiddelde’ risico’s op recidive en letselschade en de ervaringen in het verleden. De interne risicoscreener geweld wijst op ernstige zorgen voor geweld als de detentie zonder begeleiding wordt beëindigd (maar daarvan is geen sprake) en op matige zorgen voor toekomstig geweld. In het licht van het reclasseringsadvies kunnen deze inschattingen, naar het oordeel van de beroepscommissie, niet doorslaggevend zijn om klagers verzoek af te wijzen. Waarom aanvullend nog een (nieuwe) risicotaxatie en delictanalyse zouden moeten worden afgenomen, is de beroepscommissie niet duidelijk.

Verder is van belang dat klager (ten tijde van de bestreden beslissing: een keer, maar inmiddels) drie keer kortdurend re-integratieverlof heeft genoten. Het laatste verlof is onbegeleid geweest. De verloven zijn – voor zover bekend – goed verlopen.

Gelet op het voorgaande was de bestreden beslissing op het moment dat die werd genomen nog voldoende navolgbaar, maar is die bij de huidige stand van zaken – ook nu de einddatum van klagers detentie weer enkele maanden dichterbij is – onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Deze uitspraak is op 3 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven