Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31961/GB, 2 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31961/GB

               

Betreft [klager]

Datum 2 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 7 december 2023 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Volgens het selectieadvies is de periode die klager ongeoorloofd afwezig is geweest na een onttrekking gezien als besluit tot degradatie naar het basisprogramma. Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden geldt niet terugkeren van verlof als ontoelaatbaar gedrag. Klager vindt het redelijk dat hij bij terugplaatsing in de gevangenis op grond hiervan in het basisprogramma zou worden geplaatst. Maar het is onredelijk dat de periode van onttrekking aan detentie (530 dagen) is meegenomen als ontoelaatbaar gedrag. Het gaat bij het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: het Beleidskader) om gedrag in detentie en bij onttrekking is er geen sprake van detentie. Klager voldoet wel degelijk aan het percentage goed gedrag zoals opgenomen in het Beleidskader.

 

Verweerder meent dat er sprake is van vluchtgevaar. Klager is sinds april 2022 andermaal gedetineerd en heeft uitsluitend gewenst gedrag vertoond, onder meer resulterend in een baan als reiniger. Er is een relatief kort strafrestant. Dat maakt dat er een minder groot risico op onttrekking is. Het multidisciplinair overleg heeft positief geadviseerd. De vrijhedencommissie heeft met name negatief geadviseerd vanwege het percentage goed gedrag.

 

Verweerder kan de beslissing redelijkerwijs niet baseren op het advies van het Openbaar Ministerie van 31 mei 2022. Dat advies is van kort na de hervatting van de detentie en het advies geeft geen rekenschap van klagers gedrag sindsdien.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Klager is 51 procent van zijn detentie gepromoveerd geweest. Daarmee voldoet hij niet aan de norm voor deelname aan een PP.

 

Klager heeft zich tijdens zijn vorige deelname aan een PP onttrokken aan de voorwaarden van het reclasseringstoezicht, zijn enkelband doorgeknipt en zich onttrokken aan detentie. Op 14 januari 2021 is zijn deelname aan een PP beëindigd. Hij is ruim een jaar voortvluchtig geweest en op 12 april 2022 is hij aangehouden in Georgië.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 26 juni 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens het meermaals medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving, het meermaals medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het meermaals medeplegen van poging zware mishandeling. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 18 mei 2023.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:

-    die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of

-    van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,

als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

In het Beleidskader zijn de normen vastgelegd voor het gedrag van de gedetineerde om in aanmerking te komen voor deelname aan een PP:

-    Een gedetineerde voldoet aan de norm als hij ten minste 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling.

-    Er is een afweging nodig bij een gedetineerde die 60% tot 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling. Bij die afweging betrekt verweerder de ontwikkeling in het gedrag, de aard en ernst van de disciplinaire straffen en de momenten waarop de gedetineerde disciplinair is gestraft.

-    Een gedetineerde voldoet niet aan de norm als hij minder dan 60% van zijn detentie gepromoveerd is geweest.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat hij zich tijdens zijn vorige deelname aan een PP heeft onttrokken aan detentie en omdat hij niet voldoet aan de gedragsnorm om in aanmerking te kunnen komen voor deelname aan een PP.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

Klager is volgens het selectieadvies van 3 februari 2023 maar 51 procent van zijn detentie gepromoveerd geweest. In het selectieadvies staat dat volgens de berekening van het percentage de ongeoorloofde afwezigheid dient te worden gezien als een besluit tot degradatie. De beroepscommissie is van oordeel dat de periode die klager zich had onttrokken aan detentie niet kan meetellen bij de berekening van het percentage goed gedrag. Die periode was er immers geen sprake van detentie en was hij niet gepromoveerd of gedegradeerd. De beroepscommissie beschikt niet over voldoende informatie om het juiste percentage goed gedrag te kunnen berekenen. Dit kan echter in het midden blijven, nu verweerder het verzoek ook heeft afgewezen vanwege de onttrekking op zichzelf.

 

Uit het selectieadvies blijkt dat de reclassering op 15 september 2022 het risico op onttrekking heeft ingeschat als hoog. Klager heeft op 13 januari 2021 zijn enkelband doorgeknipt en zich onttrokken aan detentie. Hij is voortvluchtig geweest tot hij op 12 april 2022 is aangehouden in Georgië. Het voorgaande is een forse contra-indicatie voor deelname aan een PP.

 

Reeds gelet op de risico's die aan klagers deelname aan een PP zijn verbonden en de (te) beperkte mogelijkheden om die te beperken en te beheersen, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven