Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31890/GV, 1 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31890/GV

               

Betreft [klager]

Datum 1 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 23 januari 2023 klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. J. van der Stel, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers gedrag in de inrichting is erg goed. Hij verblijft al lange tijd in het plusprogramma. De reclassering schat het risico op geweld en het risico op onttrekken in als laag. Verweerder heeft te veel waarde gehecht aan een veroordeling uit 2007 voor een zedendelict, toen klager nog minderjarig was. Hem is toen een geheel voorwaardelijke taakstraf opgelegd. Daaruit blijkt de relatief geringe ernst van dat feit.

 

De zaak waarvoor klager op dit moment is gedetineerd, is nog niet onherroepelijk. Klager ontkent het delict te hebben gepleegd. Deze omstandigheden mogen hem niet worden tegengeworpen. Klager is al 19 maanden gedetineerd en heeft geen invloed op de lange looptijd van het hoger beroep. Er heeft verdiepingsdiagnostiek plaatsgevonden en er is een plan van aanpak. Aanvullend (psychologisch) onderzoek is niet nodig.

 

Er is een verschil van mening met de sportleiding, waarbij onvoldoende naar klagers kant van het verhaal werd geluisterd. De beklagrechter heeft klachten hierover gegrond verklaard. Klager kan dus niet worden verweten dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de sport.

 

Gelet op de gewijzigde situatie per 6 september 2022, heeft verweerder ten onrechte overwogen dat bij de beoordeling van klagers verzoek resultaten van een risicotaxatie en/of delictanalyse moeten worden betrokken. Daarbij heeft de reclassering het recidiverisico ingeschat als matig-laag, als de feiten bewezen worden verklaard.

 

Gerechtshoven verwijzen bij beslissingen over verlenging van het voorarrest steevast naar het vonnis in eerste aanleg, met betrekking tot de ernstige bezwaren. De stelling van het Openbaar Ministerie (OM) dat de overwegingen van het gerechtshof zwaar moeten meewegen bij beslissingen over klagers detentiefasering, gaat niet op.

 

Klager heeft eerder verzocht om kortdurend re-integratieverlof, maar dat werd afgewezen. Het kan hem daarom niet worden tegengeworpen dat langdurend re-integratieverlof geen logische stap is voor een eerste verlof. Klager is daarnaast ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in RSJ 31 maart 2023, 23/31888/GV, welk beroep was gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek om incidenteel verlof. Op deze manier wordt het klager onmogelijk gemaakt om zijn vrijheden gefaseerd op te bouwen.

 

Bezoek aan vrienden en familie is nodig voor het goed uitleg kunnen geven en het beantwoorden van vragen. Mede gelet op de aard van de zaak, is dat in de inrichting niet goed mogelijk. Dat volgt ook uit de opmerking van 16 mei 2022 in het actieplan. Daarnaast is klager in de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein medegedeeld dat hij vanuit daar zijn rijbewijs niet kan verlengen. Dit blijkt ook uit de opmerking van 28 november 2022 in het actieplan. Het verlengen is noodzakelijk, mede gelet op klagers verzoek tot plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA). Daar is hij al sinds november 2022 mee bezig, maar daarover is nog steeds geen beslissing genomen.

 

Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat over een (nieuwe) werkgever geen gegevens bekend zijn. Die gegevens zijn aangeleverd.

 

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Het feit dat klager twee keer is veroordeeld voor een zedendelict, is een indicatie dat gevreesd moet worden voor recidive. In klagers detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) is geen duidelijk stappenplan opgenomen met gefaseerde opbouw van het verlof. Dat mag wel worden verwacht bij iemand die twee keer voor een zedendelict is veroordeeld, het (laatste) delict ontkent en het ook niet eens is met de uitgevoerde diagnostiek. Uit de parlementaire geschiedenis volgt eveneens dat sprake moet zijn van een gefaseerde opbouw. Een verzoek om kortdurend re-integratieverlof is recent afgewezen.

 

Uit klagers D&R-plan volgt ook niet met wie (van zijn familie en vrienden) hij gesprekken moet voeren en waarom dat niet in de inrichting kan plaatsvinden. Klager kan zijn rijbewijs verlengen vanuit de inrichting, als dit echt noodzakelijk is voor plaatsing in een BBA. Klagers verzoek daartoe ligt ter screening bij de senior casemanager.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Klager is sinds 15 juni 2021 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens het hebben/vervaardigen/verspreiden van – kort gezegd – kinderporno en dierporno. De fictieve einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 14 juni 2023.

De regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;

-    de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.

 

In artikel 20 van de Regeling is bepaald dat langdurend re-integratieverlof:

-    maximaal een aaneengesloten periode van 204 uur duurt;

-    maximaal een keer per maand wordt verleend;

-    voor minimaal één overnachting en maximaal acht overnachtingen wordt verleend;

-    op aanvraag van de gedetineerde wordt toegekend.

 

In het derde en vierde lid is bepaald vanaf welk moment een gedetineerde voor het langdurend re-integratieverlof in aanmerking komt (op basis van de hoogte van de opgelegde straf, het gedeelte dat hij daarvan heeft ondergaan en het gedeelte dat hij nog moet ondergaan). In het vijfde en zevende lid is bepaald op hoeveel verlofuren een gedetineerde aanspraak heeft.

 

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek om langdurend re-integratieverlof afgewezen, omdat:

-    dit onverantwoord zou zijn, gelet op het gepleegde (zeden)delict in relatie tot de risico’s (matig tot laag);

-    langdurend re-integratieverlof niet als een logische eerste stap wordt gezien;

-    klager zijn vrienden en familie ook in de PI zou kunnen spreken;

-    het verlengen van klagers rijbewijs en een bezoek aan een externe fysiotherapeut niet noodzakelijk zijn;

-    klager vanuit de inrichting op zoek kan naar woonruimte en geen re-integratiedoelen heeft op het gebied van werk en inkomen, omdat hij een eigen bedrijf heeft.

 

De risico’s

De beroepscommissie merkt allereerst op dat het reclasseringsadvies waarnaar verweerder verwijst, niet is overgelegd. Uit de overige stukken maakt de beroepscommissie evenwel op dat de risico’s (op recidive en letsel) niet goed kunnen worden ingeschat doordat klager het delict ontkent, maar voor zover dat wel lukt – met behulp van enkele taxatie-instrumenten – worden de risico’s ingeschat als laag tot matig. Daarbij bestaat kennelijk ook het voornemen om bijzondere voorwaarden aan het verlof te verbinden, wat de risico’s eventueel nog zou kunnen inperken.

 

Volgens vaste jurisprudentie kan het enkele feit dat een gedetineerde het delict ontkent, niet in de weg staan aan het verlenen van verlof. Dat geldt ook voor een gedetineerde die is veroordeeld voor een zedendelict, zoals klager. Het is de beroepscommissie in dat kader ook niet duidelijk waarom verweerder zoveel waarde hecht aan een eerdere veroordeling voor een zedendelict, dat zestien jaar geleden is gepleegd, toen klager nog minderjarig was en waarvoor hem een geheel voorwaardelijke taakstraf is opgelegd. Daarnaast is niet duidelijk waarom een aanvullende risicotaxatie en delictanalyse in klagers geval van (doorslaggevend) belang worden geacht en of de afname daarvan wel zinvol zou zijn (gelet op klagers ontkennende houding). Overigens begrijpt de beroepscommissie evenmin waarom de risicotaxatie die wél is afgenomen niet met de beroepscommissie gedeeld zou mogen worden, om de enkele reden dat klager zijn handtekening daar niet onder heeft willen zetten.

 

Onder deze omstandigheden heeft verweerder het verlof niet in redelijkheid op grond van de risico’s kunnen afwijzen.

 

Geen logische eerste stap

De beroepscommissie is voorts van oordeel dat het enkele feit dat klager nog geen kortdurend re-integratieverlof heeft genoten, niet in de weg hoeft te staan aan verlening van langdurend re-integratieverlof. Verweerder verwijst weliswaar terecht op de beoogde gefaseerde opbouw van vrijheden, maar een harde eis dat eerst kortdurend re-integratieverlof moet zijn verleend, volgt niet uit de wet- en regelgeving en ook niet uit klagers D&R-plan (vergelijk RSJ 26 juli 2022, 22/26541/GV). Daarbij komt dat de einddatum van klagers detentie nadert en dat hij – voor die tijd – eventueel óók nog zou kunnen deelnemen aan een penitentiair programma (PP) of in een BBA zou kunnen worden geplaatst. Langdurend re-integratieverlof kan dus in elk geval nog een eerste stap daarnaartoe zijn. Overigens is het de beroepscommissie niet bekend op grond waarvan klagers verzoek(en) om kortdurend re-integratieverlof is/zijn afgewezen. Bij deze stand van zaken kan het standpunt van verweerder dat eerst kortdurend verlof moet worden genoten niet worden gevolgd. 

 

Vrienden en familie spreken in de inrichting

In klagers D&R-plan is onder het re-integratiedoel ‘Voorbereiden PP’ opgenomen ‘Sociaal contact herstel via LV’.

 

Het recht van de gedetineerde om in de inrichting bezoek te ontvangen (artikel 38 van de Penitentiaire beginselenwet) is een middel om tijdens de detentieperiode contact met de buitenwereld te onderhouden. Anders dan verweerder in beroep lijkt te stellen, staat dit middel er op zichzelf niet aan in de weg dat klager in het kader van zijn re-integratie en in de laatste fase van zijn detentie zijn familie tijdens een (langdurend) re-integratieverlof bezoekt. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de afwijzing van klagers verzoek reeds is gerechtvaardigd omdat hij deze activiteit binnen de muren van de inrichting zou kunnen verrichten.

 

Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet straffen en beschermen blijkt evenwel dat van de gedetineerde, als blijk van zijn motivatie en in het kader van een gefaseerde opbouw, wordt gevraagd om al binnen de muren van de inrichting te werken aan zijn re-integratie(doelen). In het kader van het herstel van familiebanden kan bijvoorbeeld worden verwacht dat de gedetineerde hieraan invulling geeft, althans probeert te geven, door bezoek, telefoneren en/of het schrijven van brieven. Hierover is op basis van de stukken weinig bekend, maar klager ontvangt kennelijk wel bezoek en bereidt zich in zoverre dus ook feitelijk voor. Als verweerder meent dat klager in de inrichting te weinig motivatie toont voor het herstel met zijn sociaal netwerk, dan had dat een afwijzingsgrond kunnen zijn. Bij de huidige stand van zaken gaat de beroepscommissie er echter van uit dat dat niet aan de orde is.

 

Overige re-integratiedoelen

Klagers rijbewijs kan vanuit de inrichting worden verlengd (dat volgt uit informatie van de directeur van 20 januari 2023, dus van ná de opmerking in het actieplan waarnaar klagers raadsman verwijst). Externe fysiotherapie is volgens de inrichting niet noodzakelijk.

 

Over de andere re-integratiedoelen is te weinig duidelijk om daar goed over te kunnen oordelen. Klager wilde kennelijk kennismaken met een werkgever voor tijdens zijn deelname aan een PP of plaatsing in een BBA, maar de beoogde werkgever is tussentijds gewisseld en het is ook niet duidelijk waarom het in dit geval van belang is om daar eerst kennis te maken. Of klager de inrichting dient te verlaten voor het vinden van/inschrijven voor een woning, is ook onvoldoende duidelijk.

 

De beroepscommissie merkt daarbij overigens wel op dat het multidisciplinair overleg (MDO) heeft aangegeven dat klager zich in het re-integratiecentrum al inzet voor het een en ander, maar dat de uren daar beperkt zijn. Mocht klager nog steeds verlof willen voor werk en huisvesting, dan zou hij dit – beter toegelicht en onderbouwd – nogmaals aan verweerder kunnen voorleggen.

 

Conclusie

Klager kan in aanmerking komen voor (langdurend) re-integratieverlof voor herstel van zijn sociaal netwerk en de risico’s verzetten zich daar – voor zover gebleken – redelijkerwijs niet tegen. Daarom moet de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 1 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven