Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28797/GA, 26 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:26-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/28797/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 26 april 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij geen één op één momenten met de humanist mag hebben.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg heeft op 29 juli 2022 het beklag ongegrond verklaard (MB-2021-000262). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw gehoord op de zitting van 4 november 2022 in de PI Vught. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.

De directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) is niet op de zitting verschenen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft te kennen gegeven dat hem nimmer de mogelijkheid is geboden om via (beeld)bellen persoonlijk contact te onderhouden met de vrouwelijke humanistisch geestelijk verzorger. Voor klager was dus enkel de mogelijkheid tot het schrijven van brieven overgebleven. Klager stelt zich op het standpunt dat gelet op de kernwaarden van het humanisme en de werkwijze van de humanistisch geestelijk verzorgers, het schrijven van brieven nimmer afdoende kan zijn om een zinvolle betekenis te kunnen geven aan persoonlijk contact met een humanistisch geestelijk verzorger. Dat klager deel heeft kunnen nemen aan de groepsbijeenkomsten, voldoet volgens klager niet aan het recht op persoonlijk contact met een geestelijk verzorger. Tijdens deze bijeenkomsten is er volgens klager geen mogelijkheid om persoonlijke zaken te bespreken. Het bijwonen van godsdienstige bijeenkomsten kan derhalve niet als persoonlijk contact als bedoeld in artikel 41, derde lid, onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) worden beschouwd. De directeur heeft de hieruit voortvloeiende zorgplicht dan ook onvoldoende betracht. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 18 maart 2013, 12/3402/TA en 12/3446/TA) heeft de directeur een zorgplicht om te zorgen voor adequate vervanging, indien (persoonlijk) contact met een geestelijk verzorger niet mogelijk is. Het had op de weg van de directeur gelegen om een mannelijke humanistisch geestelijk verzorger te zoeken zodat klager in de gelegenheid kon worden gesteld zinvol persoonlijk contact te onderhouden met een humanistisch geestelijk verzorger. Ook beeldbellen was een alternatief geweest, maar dat is klager niet aangeboden.

 

Voorts wordt verwezen naar artikel 29.2 van de European Prison Rules en artikel 65, tweede en derde lid, van de Nelson Mandela Rules.

 

Klager stelt zich op het standpunt dat met de beslissing van de directeur om klager niet in de gelegenheid te stellen één op één gesprekken te voeren met de vrouwelijke humanistisch geestelijk verzorger, alsmede door onvoldoende te zorgen voor adequate (mannelijke) vervanging, de directeur in strijd heeft gehandeld met artikel 41, derde lid, onder a, van de Pbw, artikel 9 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, artikel 19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de internationale normen die gelden voor gedetineerden zoals omschreven in de European Prison Rules en de Nelson Mandela Rules.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

 

3. De beoordeling

Anders dan de beklagrechter is de beroepscommissie van oordeel dat klager zich wel degelijk beklaagt over een hem betreffende beslissing. De beroepscommissie overweegt dat ongeacht of het een beslissing van de vrouwelijke humanistisch geestelijk verzorger (op advies van de directeur) zelf betreft of dat het een beslissing van de directeur is geweest, nu is besloten dat klager niet in de gelegenheid wordt gesteld om fysieke één op één momenten met de vrouwelijke humanist te hebben, is sprake van een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw.

 

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting komt naar voren dat de vorige inrichting bij klagers overplaatsing naar de PI Middelburg een overdracht heeft aangeleverd. Hierin staat onder andere aangegeven dat het verstandig is om klager niet alleen in contact te laten komen met vrouwen en daar waar dat toch onvermijdelijk is, altijd te zorgen voor toezicht. Vanwege het delict waar klager van verdacht wordt, heeft de PI Middelburg deze melding serieus genomen. De inrichting is immers verantwoordelijk voor de veiligheid van haar personeel. De inrichting heeft een afweging moeten maken in hoeverre er aan de gemelde risico’s consequenties moesten worden verbonden. Besloten is dat klager niet alleen door vrouwen benaderd of begeleid zal worden en dat er altijd een mannelijke collega aanwezig is dan wel toezicht houdt. Nu de humanistisch geestelijk verzorger een vrouw is, was het voor klager dus niet mogelijk om fysieke één op één momenten met haar te hebben. De directeur heeft aangegeven dat er ook andere manieren mogelijk zijn om contact met de humanistisch geestelijk verzorger te onderhouden. Klager had dan ook met haar kunnen corresponderen middels brieven, hij had met haar kunnen bellen of beeldbellen en hij had deel kunnen nemen aan de bezinningsbijeenkomsten en de groepsbijeenkomsten van de humanistisch geestelijk verzorger.

 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat in dit geval de veiligheid van het personeel prevaleert boven de mogelijkheid voor klager om de door hem voorgestane fysieke één op één momenten met de humanistisch geestelijk verzorger te hebben. Daarbij overweegt de beroepscommissie dat persoonlijk contact met de humanistisch geestelijk verzorger op meerdere manieren kon plaatsvinden. Noch uit de wet noch uit de memorie van toelichting bij artikel 41 van de Pbw volgt dat persoonlijk contact met een geestelijk verzorger inhoudt dat dit fysiek (en één op één) dient plaats te vinden. De hierboven door de directeur aangedragen mogelijkheden, waaronder de mogelijkheid om te (beeld)bellen met de humanistisch geestelijk verzorger, volstaan in dezen naar het oordeel van de beroepscommissie om aan het recht op persoonlijk contact met de humanist te kunnen voldoen. Klagers stelling dat hij niet op de hoogte was van de mogelijkheid dat hij ook kon beeldbellen, acht de beroepscommissie niet aannemelijk geworden. Naar het oordeel van de beroepscommissie is geen sprake van schending van artikel 41, derde lid, onder a, van de Pbw of van de andere namens klager genoemde artikelen. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 26 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven