Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33116/SGA, 14 april 2023, schorsing
Uitspraakdatum:14-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          23/33116/SGA

              

Betreft [verzoeker]

Datum 14 april 2023

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van het Justitieel Complex Zaanstad (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van acht dagen, in het belang van verzoekers veiligheid, ingaande op 10 april 2023 om 20:45 uur en eindigend op 18 april 2023 om 20:45 uur.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het door verzoekers raadsvrouw, mr. N. Alberts, ingediende klaagschrift (beklagkenmerk ZO-2023-225) en van de nadere toelichting van de raadsvrouw op het schorsingsverzoek.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker voert aan dat hij een bolletje hasj in zijn hand heeft gehad. Hij heeft dit daarna in zijn broekzak gedaan en vervolgens in zijn mond. Toen het personeel hem vroeg het bolletje uit te spugen, heeft hij dat gedaan. Op de camerabeelden is precies te zien wat verzoeker heeft aangenomen en in zijn mond heeft gedaan en dit is ook weer uitgespuugd. Verzoeker ontkent iets ingeslikt te hebben en andere contrabande te hebben. Mocht er een vermoeden zijn dat hij iets heeft ingeslikt, dan is een ordemaatregel van twee à drie dagen meer dan genoeg. Verzoeker is al drie keer naar de wc geweest en er is niks uitgekomen. Zijn ontlasting wordt niet gecontroleerd en er zit geen zeef of blokkering in de wc, dus als verzoeker contrabande zou hebben – wat niet het geval is – zou hij die gewoon kunnen doorspoelen.

Uit de schriftelijke reactie van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van

10 april 2023, komt naar voren dat tijdens het bezoekuur is geconstateerd dat contrabande aan verzoeker is overgedragen door zijn bezoeker. Verzoeker heeft de contrabande (1,97 gram hasj) vervolgens in zijn mond gestopt en tijdens het visiteren heeft hij dit uitgespuugd. Dit heeft verzoeker toegegeven in het hoorgesprek met de directeur. Omdat niet uitgesloten kan worden dat verzoeker verder geen contrabande heeft ingeslikt, is hem in het belang van zijn eigen veiligheid en het handhaven van de orde en rust een ordemaatregel met cameratoezicht opgelegd. Verzoekers ontlasting wordt niet gecontroleerd, omdat het aan hem is om de contrabande te overhandigen. Zodra hij de overige contrabande heeft overhandigd, zal de directeur opnieuw bij verzoeker langskomen om te bepalen of de ordemaatregel moet of kan worden omgezet in een disciplinaire straf. Verzoeker zal uiterlijk voor het weekend opnieuw worden bezocht, aldus de directeur.

De voorzitter overweegt als volgt.

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde in afzondering worden geplaatst indien dat noodzakelijk is met het oog op een van de in artikel 23, eerste lid, van de Pbw genoemde belangen. Gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt is de noodzaak tot het opleggen van de ordemaatregel in verband met verzoekers veiligheid – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk geworden. Nu de ordemaatregel niet langer mag voortduren dan noodzakelijk is, moet de directeur de voortduring van de noodzaak blijven toetsen. De ordemaatregel moet worden beëindigd zodra daarvoor geen noodzaak meer bestaat.

Uit de stukken maakt de voorzitter op dat de bestreden ordemaatregel pas zal worden beëindigd als verzoeker overige contrabande – waarvan de aanwezigheid op voorhand niet vast lijkt te staan – heeft overhandigd. Gelet daarop en nu onweersproken is dat verzoeker (minstens) drie keer ontlasting heeft gehad en zijn ontlasting niet wordt gecontroleerd door het personeel op de aanwezigheid van contrabande, is het voortduren van de noodzaak van de bestreden ordemaatregel – nog steeds voorlopig oordelend – onvoldoende gebleken. Dit maakt dat de bestreden ordemaatregel op dit moment als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt en de voorzitter zal het verzoek daarom toewijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 14 april 2023 gedaan door mr. M.L. Plas, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven