Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29680/TA, 14 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:14-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29680/TA
    
            
Betreft    [klager
Datum    14 april 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat hij niet is ingelicht over de nieuwe regels over het moeten uitvoeren van een eigen televisie (tv) en zijn zoekgeraakte tv.

De beklagrechter bij FPC De Rooyse Wissel te Venray heeft op 27 september 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (RV-2022-350). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. A.L. Louwerse, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], stafjurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 8 februari 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad.
Mr. H.J. Moraal, voorzitter van de RSJ, en mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris, waren als toehoorder aanwezig.

Op verzoek van de beroepscommissie nagekomen stukken zijn naar partijen gezonden en partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk op elkaars daarop gegeven reacties te reageren. De beroepscommissie heeft op 13 april 2023 de uitspraak van de beklagcommissie in de klacht RV2022/252 ontvangen, die naar partijen is gezonden.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Er blijken twee klachten door elkaar te lopen. In mei 2022 heeft klager een klacht ingediend met klachtnummer RV2022-252 over het wegraken van zijn tv. De in juli 2022 ingediende klacht met klachtnummer RV2022-350 ziet op het niet op de hoogte brengen van de drie maanden regeling.

Klager heeft tijdig dan wel verschoonbaar te laat beklag ingediend en dit beklag dient gegrond te worden verklaard.
Klagers tv is drie jaar geleden door een ander via klagers broer, met welke broer klager geen contact meer heeft, voor klager nieuw gekocht met klagers geld voor een bedrag van bijna €800,-. Klager heeft daar geen bon meer van. Deze tv is met toestemming ingevoerd na plaatsing in de instelling op 2 maart 2021. Klager mocht de tv dus op zijn kamer houden, ondanks dat blijkbaar in januari 2021 nieuw beleid was ingegaan. Klager heeft nooit een brief over gewijzigd beleid of huisregels daarover ontvangen. Klager is op 8 oktober 2021 gemeld dat hij een standaard tv van de instelling moest nemen en zijn eigen tv moest uitvoeren of opslaan in de opslag. Klager heeft geen familie of netwerk waar hij de tv naar kon uitvoeren en kon de kosten voor opslag (€150,-) niet betalen. Zijn verzoek om zijn tv in zijn kast in zijn kamer te bewaren was aanvankelijk ingewilligd, maar een dag later afgewezen. Klagers tv is meegenomen en vervangen door een standaard tv van de instelling. 
Klagers tv is niet kapot geweest. Klager heeft wel bij de staf aangegeven dat de tv van de instelling kapot was, omdat zijn eigen dvd daarop niet kon worden aangesloten. Klager heeft dit zelf opgelost door andere kabels aan te schaffen. Dit betrof dus niet klagers eigen tv, maar de tv van de instelling. Klager verwacht dat de door de instelling overlegde stukken daarop zien. In de overgelegde mail van 25 mei 2021 staat ook dat een LEEN tv van klager kapot zou zijn.
Een paar maanden later kwam klager erachter dat een medepatiënt de tv van de instelling had geweigerd en nog een eigen tv op kamer had. Hij begreep toen pas dat hij zijn tv tot aan zijn vertrek had mogen behouden en dat zijn tv de eerste drie maanden gratis door de instelling zou worden opgeslagen. Daarop is klager verhaal gaan halen en heeft hij geprobeerd om er met de instelling uit te komen. Hij heeft verzocht om teruggave van zijn tv bij het afdelingshoofd dat onderzoek zou doen. Klager hoorde niets en heeft vervolgens navraag gedaan bij de senior van dienst, die klager heeft gezegd zich geen zorgen te maken en dat de instelling anders wel ging vergoeden. Klager heeft bij het uitblijven van een reactie opnieuw navraag bij de senior van dienst gedaan, die toen aangaf dat zij dit nooit gezegd heeft. Dit gebeurde een maand vóór het indienen van de klacht. Klager moest wachten op het hoofd behandeling, maar toen hij begreep dat hij aan het lijntje werd gehouden, heeft hij een klacht ingediend. 
Naar aanleiding van de klacht is men op verzoek van de maandcommissaris op zoek gegaan naar klagers tv. Die tv zat niet in de containers waarin spullen liggen die niet zijn weggegooid.
Het afdelingshoofd heeft gemeld dat niemand van de instelling weet waar klagers tv is. Bij de maandcommissaris heeft het afdelingshoofd uiteindelijk aangegeven dat de tv kapot was en is weggegooid. Geen enkel personeelslid heeft gezegd klagers tv te hebben meegenomen of weggegooid. Volgens klager was zijn tv in goede staat toen die van zijn kamer werd gehaald en is de tv zonder goede reden vermist/kwijtgeraakt/weggegooid door de instelling. Klager heeft geen afstandsverklaring getekend en toch is zijn tv weg. Klager wenst daarvoor gecompenseerd te worden. Het voorgaande had ook niet plaatsgevonden als de instelling de huisregels correct had toegepast en hem de tv tot aan zijn vertrek had laten behouden. 


Standpunt van het hoofd van de instelling
De instelling is met de beklagrechter van oordeel dat de tv van klager al geruime tijd van zijn kamer is. Klager stelt zelf in zijn beroepschrift dat dit rond oktober 2021 is geweest.
Inhoudelijk blijft de instelling bij haar standpunt dat de instelling niet aansprakelijk is, klager niet onder druk is gezet om afstand van zijn tv te doen en evenmin is geschonden in zijn eigendomsrecht. Volgens de senior van dienst had klager geen nieuwe tv, maar een oude, kleinere tv. De huisregels en het beleid zijn wel degelijk met klager besproken. Klager heeft twee keuzes gekregen: zijn tv op kamer houden tot 1 november 2021 of kiezen voor de tv van de instelling met uitvoer of opslag van de eigen tv. Klager heeft voor de laatste optie gekozen, hij wilde geen grotere tv van de instelling. Klagers eigen tv ging op een gegeven moment kapot of ging mankementen vertonen, waarop sociotherapie heeft gevraagd waarom klager niet voor een tv van de instelling had gekozen. Uiteindelijk heeft klager alsnog voor een tv van de instelling gekozen. Dit volgt ook uit interne e-mailwisseling en dagrapportage. Klager moest wel even wachten op een tv van de instelling en omdat hij geen netwerk heeft is afgesproken dat klager zijn eigen tv mocht opslaan in de kast op zijn kamer. Het klopt dat een medepatiënt nog een eigen tv had, dat is misgegaan, maar dat is niet relevant waar klager uiteindelijk heeft gekozen voor een tv van de instelling. In zijn klaagschrift met kenmerk RV2022-252 schrijft klager ook dat hij uiteindelijk zijn eigen tv heeft weggedaan. Het is niet traceerbaar wanneer klager zijn tv heeft weggedaan, omdat hij die op zijn kamer mocht opslaan. Volgens protocol moet een afstandsverklaring worden getekend voor het wegdoen van spullen. Niet duidelijk is of dat hier is gebeurd of dat dit, zoals soms voorkomt, in de waan van dag niet is gebeurd. Een formulier is in ieder geval niet in het dossier terechtgekomen. Feit is dat klagers eigen tv niet in zijn kast staat. Mogelijk heeft klager zelf sociotherapie verzocht zijn tv weg te gooien.  

 

3. De beoordeling
Uit de stukken komt het volgende naar voren.
Klager heeft op 9 mei 2022 beklag ingediend over het niet verkrijgen van een vergoeding voor zijn tv die hij moest opslaan of wegdoen en die hij uiteindelijk heeft weggedaan terwijl die in de kast op zijn kamer opgeslagen had kunnen worden en hij maanden later erachter kwam dat anderen nog hun eigen tv op kamer hadden (RV2022-252). 
Op 12 juli 2022 heeft klager een klacht ingediend over het niet goed ingelicht zijn over de geldende regels en zijn zoekgeraakte tv (RV2022-350). 
De beklagrechter heeft op 27 september 2022 uitspraak gedaan op laatstgenoemde klacht, die is omschreven als een klacht tegen het wegraken van zijn tv die ruim een jaar eerder uit zijn kamer is verwijderd en tegen het niet ingelicht zijn over de nieuwe regels. Klager is door de beklagrechter in deze klacht niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat deze niet verschoonbaar te laat is ingediend. 
De beklagcommissie heeft klager bij uitspraak van 22 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard in klacht RV2022-252, op de grond dat het om een identieke klacht als klacht RV2022-350 gaat en het niet mogelijk is om dezelfde klacht meerdere malen in te dienen. 
Alleen tegen de uitspraak op de klacht RV2022-350 is door klager beroep ingediend. 

Uit overgelegde e-mailwisseling komt het volgende naar voren.
Op 22 mei 2021 heeft een personeelslid bij de senior van dienst navraag gedaan wanneer de nieuwe tv’s voor de kamers uitgedeeld worden, nu laatst bij de verhuizing wat stuk is gegaan bij klagers tv waardoor hij geen dvd meer kan kijken. Op 25 mei 2021 heeft de senior van dienst de vraag intern doorgezet en daarbij is aangegeven dat de leen-tv van klager kapot is en ook klager dus een nieuwe tv nodig heeft die hij niet had aangevraagd. Op 26 mei 2021 is daarop geantwoord dat Strijbosch leveringsissues heeft, er geen reserve is en men op zoek is naar een alternatieve tv. 

In de overgelegde dagrapportage staat het volgende.
Op 29 mei 2021 is opgetekend dat klager nu blijkbaar wel een tv wil. De senior van dienst heeft aan klager uitgelegd dat het kan zijn dat hij er nu langer op moet wachten, dat dit geen probleem voor klager is en dat hij toestemming heeft gekregen om zijn eigen tv dan boven in de kast op te slaan aangezien hij geen netwerk heeft.
Op 10 maart 2022 staat vermeld dat een jaar geleden alle kamers zijn opgeschoond wat betreft inventarisatie, iedereen een nieuwe grote tv kreeg en klager daar destijds ook voor gekozen heeft omdat zijn eigen tv kapot was. Klager had er ook voor kunnen kiezen om zijn eigen tv te houden. Klager is in beklag gegaan bij het hoofd behandeling omdat hij geld wil voor zijn tv die hij noodgedwongen heeft moeten weggooien.
Op 11 maart 2022 heeft klager gezegd dat zijn p-ber destijds heeft gezegd dat klager de tv moest uitvoeren of weggooien, maar heeft de senior van dienst hem teruggegeven dat zij duidelijk heeft gezegd dat de tv boven in de kast mag.
Op 10 mei 2022 staat dat klager heeft gezegd dat de senior van dienst destijds heeft gezegd dat klager het gedoe rondom zijn tv moet laten rusten en hij er €100,- voor zou krijgen, en dat de senior van dienst daarop heeft geantwoord dat zij zoiets niet heeft gezegd, dat uit haar e-mail is te lezen dat klagers tv kapot was en klager zelf om een tv vanuit de instelling had gevraagd en dat zij klager heeft gezegd dat de tv niet uitgevoerd hoefde te worden maar boven in de kast mag.


Gelet op de stukken en het behandelde ter zitting is, anders dan de beklagrechter heeft overwogen, niet aannemelijk geworden dat klagers eigen tv meer dan een jaar vóór het indienen van de klacht van 12 juli 2022 door de instelling van klagers kamer is verwijderd. Uit de door de instelling in beroep overgelegde stukken komt naar voren dat klager in mei 2021 alsnog een tv van de instelling heeft aangevraagd en dat hij - naar de beroepscommissie begrijpt - in afwijking van de geldende regels toestemming kreeg om zijn eigen (defecte) tv in de kast op zijn kamer op te slaan vanwege het ontbreken van een netwerk om die tv naar uit te voeren. In het licht daarvan is klagers stelling dat hem in oktober 2021 is gemeld dat hij zijn eigen tv moest uitvoeren of opslaan in de opslag en hij een standaard tv van de instelling moest nemen, niet aannemelijk te achten. Klagers stelling dat de door de instelling overgelegde dagrapportage en e-mailwisseling betrekking hebben op een tv van de instelling en niet op klagers eigen tv komt niet aannemelijk voor, omdat niet valt in te zien dat klager een (defecte) tv van de instelling in zijn kamer zou moeten opslaan vanwege het ontbreken van een netwerk voor uitvoer.   
Verder komt uit de dagrapportage naar voren dat klager in maart 2022 heeft aangekaart dat hij zijn eigen tv heeft moeten wegdoen, wat van meet af aan door de instelling is ontkend. 
Hoewel onduidelijk is wat en wanneer nu precies met klagers tv is gebeurd, is in het licht van het vorenstaande in ieder geval niet aannemelijk geworden dat klager tijdig of verschoonbaar te laat beklag heeft ingediend. 
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.


Deze uitspraak is op 14 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. F.M.J. Bruggeman en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven