Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24264/GA, 22 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/24264/GA

    

Betreft [klager]

Datum 22 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het dagprogramma op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT), wegens het aanbieden van te weinig uren activiteiten binnen het basisprogramma.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 8 november 2021 het beklag ongegrond verklaard (IJ-2021-1135). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R. van ‘t Land, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. Per brief van 22 juni 2023 is de directeur verzocht om inlichtingen. Op 13 juli 2023 heeft de directeur schriftelijk gereageerd. Klager en zijn raadsman zijn in de gelegenheid hierop te reageren. Op 27 juli 2023 is een schriftelijke reactie van klager ontvangen.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager krijgt in het basisprogramma te weinig uren aan activiteiten aangeboden. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm), draagt de directeur in het gemeenschapsregime zorg voor een basisprogramma van 42,5 uur per week, waarin ten minste 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek worden aangeboden. Klager heeft slechts een basisprogramma van 35 uur en 45 minuten per week, waarvan 18 uur en 15 minuten aan activiteiten en bezoek.

Het weekprogramma dat door de directeur is overgelegd, is van een reguliere afdeling, niet zijnde een AIT. Klager verwijst naar een door hem overgelegd dagprogramma waarin hij de hem aangeboden activiteiten heeft gemarkeerd. Hieruit blijkt dat klager 6 uur en 45 minuten minder krijgt dan hij op grond van de Pm en de “handleiding DBT” zou moeten krijgen. Het had op de weg van de beklagrechter gelegen de directeur hierover te bevragen.

Klager betwist dat de arbeidsblokken niet verlengd kunnen worden. Als de arbeidsblokken op maandag-, woensdag- en vrijdagochtend verlengd worden, heeft klager voldoende gelegenheid aan het eind van iedere middag te kunnen bellen. Het had op de weg van de beklagrechter gelegen klager hierover te horen.

Klager krijgt 17,5 uur aan arbeid aangeboden en ontvangt ter compensatie volgens de directeur 45 minuten extra recreatie. Dit zou betekenen dat klager in totaal 24 uur en 15 minuten per week aan arbeid en recreatie ontvangt. Volgens de handleiding zou klager 26 uur per week aan arbeid en recreatie aangeboden moeten krijgen. Klager mist dus 1 uur en 45 minuten aan activiteiten.

Klager betwist dat hij andere verwachtingen heeft bij bepaalde programmaonderdelen, bijvoorbeeld de bibliotheek of het re-integratiecentrum. Deze zouden op de afdeling niet, dan wel in geheel andere vorm, beschikbaar zijn. Klager stelt dat de bibliotheek, het re-integratiecentrum, het onderwijs en een kerkdienst niet op de AIT worden aangeboden. De bibliotheek bestaat uit een kast met een aantal boeken, dit kan niet gelijkgesteld worden met de bibliotheek op een reguliere afdeling. Het re-integratiecentrum is niet op de afdeling beschikbaar, dus heeft klager niet de mogelijkheid daar naartoe te gaan. Verder wordt het klager geweigerd om naar de kerkdiensten toe te gaan. Klagers verzoek Nederlandse lessen te kunnen volgen, is afgewezen omdat er geen onderwijsfaciliteiten op de AIT aanwezig zijn. Op de AIT wordt geen maatwerk geleverd.

Klager onderschrijft het standpunt van de directeur dat de uren arbeid niet onder de 22,5 uren activiteiten vallen, anders komt men nooit tot een totaal van 42,5 uren voor een basisprogramma. Arbeid werd vaak niet aangeboden, hooguit 4 dagen van 4 uur. Verder wordt te weinig uren recreatie en persoonlijke verzorging aangeboden, waardoor het totale weekprogramma uitkomt op 35 uren per week. Klager beklaagt zich tevens over discriminatie door de inrichting, doordat klagers klacht over het dagprogramma als ondermijning wordt opgevat, en zijn klacht op die manier weer gevolgen heeft voor klagers GVM-status en de opgelegde maatregelen.

Standpunt van de directeur

De directeur persisteert bij zijn voor de beklagrechter gevoerde verweer en sluit voor het overige aan bij de uitspraak van de beklagrechter. Uit navraag bij het afdelingshoofd is gebleken dat het volgen van onderwijs maatwerk betreft op de AIT. Sinds februari 2022 volgt klager Nederlandse lessen. De reden dat het iets langer heeft geduurd voordat klager hieraan kon deelnemen, is gelegen in het feit dat hij hiervoor een motivatiebrief moest opstellen, dit heeft op zich laten wachten. Voorts heeft het langer geduurd door alle getroffen coronamaatregelen in 2021 en 2022.

Naar aanleiding van het verzoek om inlichtingen van de beroepscommissie merkt de directeur op, na contact te hebben gehad met het hoofdkantoor van de Dienst Justitiële Inlichtingen, dat in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pm een inspanningsverplichting is neergelegd, inhoudende dat de directeur van de inrichting dient zorg te dragen voor een basisprogramma van 42,5 uur waarin ten minste 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek worden aangeboden. Na wijziging van artikel 47 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) in verband met de Wet straffen en beschermen is geen sprake meer van een recht op arbeid voor de gedetineerde noch van een verplichting voor de gedetineerde om arbeid te verrichten. Artikel 3, tweede lid, van de Pm is zo geredigeerd dat de uren arbeid niet onder het aantal van 22,5 uren van het basisprogramma vallen. De uren arbeid maken dus geen onderdeel uit van deze 22,5 uren.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het dat de uitspraak op dit beroep lang op zich heeft laten wachten.

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagrechter gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Voor zover klager stelt dat hij door de inrichting wordt gediscrimineerd doordat zijn klacht over het dagprogramma als ondermijning wordt opgevat, en zijn klacht op die manier weer gevolgen heeft voor klagers GVM-status en de opgelegde maatregelen, merkt de beroepscommissie op dat dit buiten de reikwijdte van het beklag valt. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten.

Klager klaagt over het dagprogramma dat hem binnen het basisprogramma op de AIT wordt aangeboden. Het dagprogramma betreft een algemene regel waartegen geen beklag open staat, tenzij die regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Dus dient de beroepscommissie na te gaan of sprake is van strijd met wet- of regelgeving van hogere orde.

Artikel 3 van de Pm bepaalt – voor zover hier van belang - het volgende:

“1. Het dagprogramma voor een inrichting of afdeling wordt bepaald in de huisregels en beslaat de periode tussen uitsluiting van de gedetineerden in de ochtend en de insluiting van de gedetineerden voor de nacht.

2. De directeur draagt in het gemeenschapsregime, bedoeld in artikel 20 van de wet, zorg voor:

a. een basisprogramma van 42,5 uur per week, waarin ten minste 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek worden aangeboden;

b. (…)

3. De aangeboden activiteiten in het basis- en het plusprogramma kunnen per individuele gedetineerde verschillen.

4. (…)”

Gelet op artikel 1 onder i van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt met het basisprogramma het dagprogramma bedoeld. Klager heeft onbestreden gesteld dat het door de directeur overgelegde dagprogramma, het dagprogramma van een reguliere afdeling betreft en niet het dagprogramma van de AIT. Uit het door klager overgelegde dagprogramma van de AIT blijkt dat dit programma op doordeweekse dagen aanvangt met de uitsluiting in de ochtend op of omstreeks 08.00 uur en eindigt met de insluiting voor de nacht op of omstreeks 16.30 uur. De uitsluitings- en insluitingstijden in het weekend wisselen per dag en in de even of oneven weken. De beroepscommissie stelt vast dat het basisprogramma de in artikel 3 van de Pm genoemde 42,5 uur per week ruimschoots overschrijdt. Er is in die zin derhalve geen sprake van strijd met hogere wet- of regelgeving.

Met betrekking tot klagers klacht over het aantal uren activiteiten en bezoek per week op de AIT overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur verwijst in zijn verweer voor de beklagrechter naar de handleiding Dagprogramma DBT van juli 2013, waaruit naar voren komt dat de gedetineerde in het basisprogramma 42,5 uur aan activiteiten, inclusief arbeid, wordt aangeboden. Gelet op hoofdstuk VIII van de Pbw kan arbeid worden bestempeld als een activiteit. Echter, in de Nota van toelichting bij de wijziging van de Pm in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Uitvoeringsbesluit Wet straffen en beschermen) is toegelicht dat bij de berekening van de 22,5 uren activiteiten en bezoek als bedoeld in artikel 3, tweede lid van de Pm, moet worden uitgegaan van “alle andere activiteiten dan arbeid” (Stb. 2021, 251, p. 23). Voor het daar genoemde aantal uren activiteiten en bezoek moet de arbeid dus niet worden meegerekend. De directeur en klager zijn door de beroepscommissie in de gelegenheid gesteld hierover hun standpunt naar voren te brengen en zij komen tot dezelfde conclusie.

Met inachtneming van het vorenstaande en het door klager overgelegde dagprogramma leidt een berekening dan tot een totaal van 18 uren en 15 minuten per week aan activiteiten en bezoek voor het basisprogramma, zowel in de even als in de oneven weken. De directeur verwijst echter nog naar de eerdergenoemde handleiding Dagprogramma DBT van juli 2013 en komt tot een extra aantal uren voor de onderdelen geestelijke verzorging (1 uur per week) en onderwijs, re-integratie & zingeving (4 uur per week). Dit is volgens de directeur “maatwerk” en wordt in individuele gevallen ingepland. Klager dient daarvoor bij het afdelingshoofd kenbaar te maken dat hij hiervan gebruik wil maken. De beroepscommissie is gebleken dat (ook) in de huisregels van de inrichting de procedure staat beschreven om deze activiteiten te kunnen volgen, namelijk door het invullen van een sprekersbriefje of een inschrijfformulier. Het totaal aantal uren activiteiten zou daarmee uitkomen op meer dan 22,5 uur per week (die moet worden aangeboden).

Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet aannemelijk geworden dat, zoals klager stelt, onderdelen van het activiteitenprogramma zoals bibliotheek, onderwijs, de kerkdienst en re-integratie, op de afdeling niet worden aangeboden. De beroepscommissie begrijpt dat klagers perceptie een andere is, maar dat geeft de beroepscommissie geen aanleiding klager hierin te volgen.

De beroepscommissie merkt verder nog op dat in de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Pbw in verband met de Wet straffen en beschermen is toegelicht dat binnen het gemeenschapsregime “uitdrukkelijk” ruimte dient te zijn voor individuele activiteitenprogramma’s (TK 2018-2019, 35122, nr 3. p. 46). De gekozen werkwijze van de directeur inhoudende dat enkele onderdelen van het activiteitenprogramma (enkel) op individuele basis worden aangeboden, strookt dus met de bedoeling van de wetgever. Wel is het de beroepscommissie opgevallen dat in het door klager en overigens ook in het door de directeur overgelegde dagprogramma vorenbedoelde activiteiten niet worden genoemd. Maar ook dat kan niet tot een andere beslissing leiden. Gelet op artikel 3 van de Pm zijn de huisregels hierin leidend en hierin worden de bedoelde activiteiten genoemd.

De beroepscommissie komt daarom tot de slotsom dat er ook ten aanzien van de geboden activiteiten geen sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving. Klager kan daarom niet in zijn beklag worden ontvangen. De uitspraak van de beklagrechter zal daarom worden vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard. 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 

Deze uitspraak is op 22 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

Secretaris        voorzitter

Naar boven