Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31737/GA, 2 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:02-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31737/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 2 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de interne overplaatsing van de Extra Zorgvoorziening (EZV) naar een reguliere afdeling.

 

De beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam heeft op 25 januari 2023 het beklag gegrond verklaard en de directeur opgedragen binnen twee weken na de uitspraak een nieuwe beslissing te nemen (S-2022-496).

 

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de locatie De Schie, klager en zijn raadsman mr. D. Nieuwenhuis gehoord op de zitting van 16 maart 2023 in het Justitieel Complex Zaanstad. De beroepscommissie heeft het Hoofd Zorg bij de locatie De Schie digitaal gehoord op de zitting. Als toehoorder was aanwezig mr. L. van der Linden, secretaris bij de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Anders dan in de uitspraak van de beklagcommissie wordt vermeld, heeft de beklagcommissie de directeur om een schriftelijke aanvulling op het verweerschrift verzocht. Uit de uitspraak van de beklagcommissie blijkt niet dat en in hoeverre de desgevraagde aanvulling op het verweerschrift is meegewogen in de beoordeling.

 

Uit de aanvulling op het verweerschrift van 9 november 2022 volgt dat klager meermaals en duidelijk is geïnformeerd over het feit dat het al dan niet verlenen van een EZV-indicatie is voorbehouden aan het psychomedisch overleg (PMO). Klagers stelling dat hij (eerder) wél een EZV-indicatie zou hebben gekregen van inrichtingsarts M. (hierna: de inrichtingsarts), klopt niet. In het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft klager niet op een EZV verbleven, is hij niet in het PMO besproken en heeft de inrichtingsarts hem geen EZV-indicatie toegekend. Op 1 september 2022 heeft de inrichtingsarts in het DC Rotterdam aangegeven dat er onvoldoende redenen zijn voor een plaatsing op een EZV en dat de nieuwe inrichting een mogelijke plaatsing op een EZV verder zal beoordelen. Wel heeft de inrichtingsarts aangegeven dat klager is gebaat bij een rustige afdeling en dat de indicatie voor een plaatsing op een eenpersoonscel (EPC) dient te worden gehandhaafd. De inrichtingsarts heeft daarbij aan klager voor een mogelijke plaatsing op een EZV geen toezeggingen gedaan. Het volgens de inrichtingsarts gebaat zijn bij een rustige afdeling is gaandeweg door de casemanager in het DC Rotterdam ‘vervormd’ naar een EZV-plaatsing. De selectiefunctionaris heeft dat vervolgens overgenomen.

 

Op 19 september 2022 is klager binnengekomen bij de locatie De Schie. Vanwege het selectieadvies van het DC Rotterdam – naar aanleiding van hetgeen de casemanager had aangegeven – en in afwachting van de beoordeling van het PMO in de locatie De Schie, is klager op de EZV geplaatst. Op 22 september 2022 is klager besproken in het PMO, waar ook de inrichtingsarts uit het DC Rotterdam bij aanwezig was. Daar werd, zoals ook volgt uit de verklaringen van de inrichtingsarts en de psycholoog, tot de conclusie gekomen dat in klagers geval geen sprake is van somatische of psychologische klachten waarvoor een verblijf op een EZV noodzakelijk is. De directeur heeft in redelijkheid en billijkheid beslist het advies van het PMO te volgen. Op 20 januari 2023 is klager overigens ook nog besproken door twee artsen, waaruit andermaal de conclusie volgde dat er geen medische gronden zijn die een plaatsing op een EZV rechtvaardigden.

 

Op grond van de uitspraak van de beklagcommissie en mede gezien het afgewezen schorsingsverzoek van de directeur bij de RSJ, heeft een heroverweging plaatsgevonden. Klager is in dat kader op 3 februari 2023 gezien door een onafhankelijke GZ-psycholoog en arts voor een second opinion. Klager is vervolgens op 7 februari 2023 opnieuw in het PMO – in een andere, onafhankelijke samenstelling – besproken en beoordeeld. Daar is wederom tot de conclusie gekomen dat er geen reden bestaat om aan klager een EZV-indicatie toe te kennen.

 

Klager heeft nadrukkelijk aangegeven niet psychisch belast te zijn. Klager zit momenteel op de drukste afdeling in de locatie De Schie. Hem is aangeboden om naar een rustige afdeling te gaan, maar daar wil hij niet aan meewerken.  Ook wenst klager niet dat de inrichting een selectieadvies opstelt voor een overplaatsing naar een andere inrichting met een rustige afdeling. Klager persisteert enkel in de wens om te worden overgeplaatst naar een EZV. 

 

Standpunt van klager

De inrichtingsarts heeft aan klager gevraagd om al zijn medische gegevens vrij te geven, zodat zij een medisch advies kon geven met de psycholoog. Klager wilde van tevoren zeker weten dat hij op een rustige afdeling terecht zou komen. De inrichtingsarts heeft daarop de EZV genoemd, maar aangegeven dat in dat kader een en ander moest worden uitgezocht. De inrichtingsarts heeft toegezegd dat ze ervoor zal zorgen dat klager op een EZV zal worden geplaatst als hij naar de locatie De Schie gaat. Het is dus niet toevallig dat klager naar de locatie De Schie is overgeplaatst. Een psycholoog heeft met de inrichtingsarts in een overleg vervolgens anders beslist. De brief van de inrichtingsarts van 8 november 2022 klopt dan ook niet. De second opinion staat daarnaast ook vol met leugens en niet is gebleken dat deze is  gegeven door een andere psycholoog. Klager kan zich niet verenigen met het handelen van de directeur en de medische dienst. De situatie escaleert en inmiddels is sprake van een persoonlijke oorlog jegens klager. Klager verblijft de hele dag op zijn eigen cel, omdat hij niet anders kan.

 

De rustige afdeling die klager is aangeboden, is geen rustige afdeling. Het is alleen iets kleiner. In de locatie De Schie zijn er geen rustige afdelingen, behalve de EZV. Klager wil weten wie wat heeft beslist in het PMO en wie daarbij aanwezig waren. Dat wordt hem niet verteld. Op die manier kan klager bijvoorbeeld niet bewijzen waarom de inrichtingsarts van gedachten is veranderd binnen drie dagen. Het klopt dat klager is aangeboden om naar een andere inrichting te worden overgeplaatst, maar dan loopt hij tegen hetzelfde probleem aan. Klager wil de garantie dat hij op een rustige afdeling zal verblijven. Dat kan hem niet worden toegezegd.

 

De beklagcommissie heeft overwogen dat de stellingen van de directeur geen steun vinden in het dossier. De directeur geeft in beroep niet aan dat dat niet klopt dan wel waar die stellingen in kunnen worden teruggevonden. De overwegingen van de beklagcommissie zijn dus niet weerlegd.

 

3. De beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat moet worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden zoals die waren op het moment dat de directeur zijn beslissing nam. Het is daarbij de vraag of de directeur op basis daarvan in redelijkheid klager heeft kunnen overplaatsen naar een reguliere afdeling in plaats van hem te behouden op de EZV. Feiten en omstandigheden van ná de beslissing van de directeur worden door de beroepscommissie derhalve niet betrokken in haar beoordeling.

 

Op grond van artikel 16, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur onderdelen van de inrichting of afdeling aanwijzen voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang in de zin van artikel 14 van de Pbw behoeven. Deze bijzondere opvang kan op grond van artikel 14, tweede lid, van de Pbw (onder meer) verband houden met de leeftijd, de persoonlijkheid, de lichamelijke of de geestelijke gezondheidstoestand van de gedetineerden alsmede het delict waarvoor zij zijn gedetineerd.

 

De beroepscommissie stelt vast dat klager in het DC Rotterdam niet op een EZV heeft verbleven, niet in het PMO is besproken en hem geen EZV-indicatie is toegekend. De inrichtingsarts heeft in het DC Rotterdam met het oog op klagers overplaatsing vanuit het arrestantenregime naar een reguliere gevangenis aangegeven dat klager gebaat is bij een rustige afdeling. Hoewel in de brief van de inrichtingsarts van 8 november 2022 wordt aangegeven dat deze “het advies van EZV” heeft uitgebracht naar de casemanager, begrijpt de beroepscommissie dat de inrichtingsarts hiermee niet heeft bedoeld inhoudelijk een plaatsing op een EZV te indiceren en adviseren. De inrichtingsarts heeft met dit ‘advies’ – naar aanleiding van klagers geuite wens om niet naar een inrichting zonder een EZV of luwtecel te worden overgeplaatst – logistiek gezien getracht klager elders te laten beoordelen voor een eventuele EZV-indicatie. De inrichtingsarts heeft klager er daarbij op gewezen dat de beoordeling en de beslissing over het al dan niet verlenen van een EZV-indicatie door de nieuwe inrichting wordt gedaan en dat er geen garantie voor een plaatsing op een EZV kan worden gegeven. Dat in het selectieadvies van het DC Rotterdam van 13 september 2022 is vermeld dat zowel de inrichtingsarts als de psycholoog/psychiater een plaatsing op een EZV adviseren, welk advies door de selectiefunctionaris bij diens selectiebeslissing is overgenomen, berust achteraf gezien dus op een kennelijke miscommunicatie tussen de inrichtingsarts en de casemanager.

 

Gelet op de inhoud van het selectieadvies van het DC Rotterdam en in afwachting van de bespreking en beoordeling in het PMO in de locatie De Schie, is klager bij binnenkomst op de EZV geplaatst. Na drie dagen is klager in het PMO besproken en beoordeeld, waarbij het advies luidde om aan klager geen EZV-indicatie toe te kennen. Het PMO gaf aan dat er geen somatische of psychische klachten bij klager aanwezig zijn die een verblijf op een EZV noodzakelijk maken. De directeur heeft dit advies opgevolgd en klager naar een reguliere afdeling overgeplaatst. De beroepscommissie acht deze beslissing, gelet op het advies van het PMO, niet onredelijk en overweegt daarbij dat de directeur zorgvuldig heeft gehandeld door klager in afwachting van uitsluitsel over een eventuele EZV-indicatie op de EZV te laten verblijven.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 2 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. C.N. Dijkstra, leden, bijgestaan door mr. S.F.J.H. Niederer, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven