Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32527/JA, 12 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

Nummer          23/32527/JA

 

Betreft [klager]

Datum 12 april 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] 2003 (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: de directeur) heeft op 6 maart 2023 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 51d, aanhef en onder a, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) (hierna: a-dwangbehandeling), met ingang van 10 maart 2023 en voor de duur van (maximaal) drie maanden.

Klagers raadsvrouw, mr. L.W. Plantenga, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van en Manager Opvoeding en Behandeling bij de RJJI De Hartelborgt, gehoord op de zitting van 4 april 2023 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.

Klager is ter zitting bijgestaan door een tolk Tigrinya.

De beroepscommissie heeft op verzoek van klager bijzondere toegang tot de zitting verleend aan zijn broer.

[…], werkzaam bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

Bij de uitspraak van de beroepscommissie is een begeleidende brief aan klager gestuurd, waarin de uitspraak in zo begrijpelijk mogelijke woorden is uitgelegd.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager betwist dat bij hem sprake is van een psychotische stoornis. Hij is gezond van geest en betrokken bij zijn behandeltraject. Hoe hij de wereld waarneemt, heeft niet te maken met waanbeelden. Het zijn echte ervaringen. Klager en zijn raadsvrouw herkennen zich niet in het beeld dat van hem wordt geschetst. Hij wordt gedwongen tot het nemen van antipsychotica, terwijl hij op geen enkele wijze een gevaar vormt. Dit ervaart hij als een grote inbreuk op zijn lichamelijke integriteit en zijn autonomie. Op de Forensische Observatie en Begeleidingsafdeling (FOBA) veroorzaakt hij geen onveilige situaties.

De beslissing om a-dwangbehandeling toe te passen voldoet niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Klager wenst geen hulp in de vorm van medicatie te ontvangen, maar wil verder alles doen wat hem wordt aangeboden. Zo staat hij open voor therapievormen die ‘fysiek’ van aard zijn, zoals psychomotorische therapie of gesprekken met een psychiater of psycholoog. Het gebruik van injecties met medicatie is daarom niet proportioneel. In de RJJI Den Hey-Acker te Breda, de vorige inrichting van verblijf, ging het gewoon goed, kreeg hij geen medicatie en ontving hij behandeling in de vorm van therapie. De dwangmedicatie is daarnaast niet doelmatig en draagt niet bij aan het bevorderen van zijn eigen veiligheid of die van iemand anders. Het is juist niet veilig voor hem, omdat hij geen psychotische stoornis heeft en dwangmedicatie daarom niet noodzakelijk is. Hij vreest dat hij hieraan verslaafd raakt. Hij bewaarde de medicatie eerst in zijn mond en spuugde die daarna de uit. De behandelaars merkten niet op dat hij zijn medicijnen niet innam en gaven juist aan dat het goed met hem ging. Wat bovendien van belang is, is dat de toegediende dwangmedicatie ervoor zorgt dat hij zich erg suf voelt, voor niets gemotiveerd is en heel de dag slaapt. Als het toedienen van dwangmedicatie wordt gestopt, kan hij weer zichzelf zijn en kan hij weer sporten en (langer) naar school.

 

Standpunt van de directeur

De beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling is zorgvuldig tot stand gekomen. De directeur heeft klager in aanloop daarnaartoe en in het kader van de voorgenomen en definitieve beslissing gesproken. Er zijn geen bezwaren ontvangen. Zowel de behandelend psychiater als de onafhankelijk psychiater hebben een psychose met paranoïde wanen vastgesteld en zijn van mening dat medicamenteuze behandeling noodzakelijk is om verdere verslechtering en teloorgang van klager te voorkomen. Bij hem is een zeer fors en consequent waansysteem aanwezig. Hij liet in toenemende mate dreigend gedrag en wantrouwen zien richting het behandelteam en andere mensen om hem heen. Zonder medicamenteuze behandeling is hij niet voldoende begeleidbaar en kan een behandeling, gericht op delictgevaarlijkheid in het kader van zijn PIJ-traject, niet tot stand komen.

De GZ-psycholoog en behandelaar spreken klager wekelijks over zijn behandeltraject en ook de groepsleiding is met hem in contact over zijn behandelplan en zijn wensen daaromtrent. Het is in dit geval niet gelukt om met klager tot overeenstemming te komen over de diagnostiek en de behandeling. Hij is eerst gestart met antipsychotische medicatie in orale vorm. Aangezien hij dit niet trouw innam, is op 14/15 maart 2023 overgegaan op een intramusculair depot. Een paranoïde waansysteem kan alleen medicamenteus worden behandeld. In het kader van zijn verblijf op de FOBA wordt ingezet op de behandeling van de acute psychische bedreiging en het stabiliseren van de psychiatrische problematiek, waarbij momenteel het zoeken naar de juiste dosering van de medicatie vooropstaat. Doel is om tot behandeling en een geschikte vervolgplek te komen en om klager, wat betreft het volgen van onderwijs en sport, zo spoedig mogelijk meer perspectief te bieden.

 

3. De beoordeling

Relevante wettelijke bepalingen

Het toepassen van a-dwangbehandeling is geregeld in paragraaf 1a van Hoofdstuk IX van de Bjj en in Hoofdstuk 8 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen.

Op grond van artikel 51c van de Bjj vindt behandeling van de jeugdige op een afdeling voor intensieve zorg als bedoeld in artikel 22a van de Bjj, voor zover hier van belang, slechts plaats:

a.  voor zover deze is voorzien in het geneeskundig behandelingsplan als bedoeld in artikel 51b, eerste lid van de Bjj,

b.  indien het overleg over het geneeskundig behandelingsplan, bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van de Bjj heeft geleid tot overeenstemming met de jeugdige, en

c.  indien de jeugdige zich niet tegen de geneeskundige behandeling verzet.

 

Indien niet wordt voldaan aan deze voorwaarden, kan de directeur op grond van artikel 51e, in verbinding met artikel 51d, aanhef en onder a, van de Bjj niettemin als uiterste redmiddel beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, voor zover aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de jeugdige doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Op grond van artikel 77, vierde lid, van de Bjj kan tegen een beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de RSJ.

 

Verklaringen van de psychiaters

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht (de onafhankelijk psychiater). De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 51e, tweede lid, van de Bjj overgelegd.

 

De toegepaste a-dwangbehandeling

In het in 2021 uitgevoerde Pro Justitia-onderzoek (zoals opgenomen in klagers vierde perspectiefplan) hebben de onderzoekers geen symptomen van een posttraumatische stressstoornis vastgesteld, aangezien klager aangaf geen traumatische gebeurtenissen te hebben meegemaakt. Het onderzoek vermeldt dat klager wantrouwig is als hij situaties niet begrijpt. Vanuit de DSM 5 worden de classificaties normoverschrijdende gedragsstoornis en zwakbegaafdheid afgegeven met daarbij een ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarbij is sprake van een hoog recidiverisico.

Volgens de behandelend psychiater en de onafhankelijk psychiater is bij klager sprake van een stoornis van de geestvermogens. De behandelend psychiater concludeert op 10 februari 2023, onder verwijzing naar de genoemde classificaties uit het Pro Justitia-onderzoek, dat sprake is van een zeer gespannen 19-jarige jongeman met paranoïde waandenkbeelden. Op 22 februari 2023 bevestigt de onafhankelijk psychiater dit beeld en stelt dat klager lijdt aan paranoïde psychotische belevingen. Beide psychiaters concluderen dat bij hem geen ziektebesef aanwezig is en daardoor geen wens tot gebruik van medicatie.

De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit de genoemde stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In meerdere opzichten bestaat er een gevaar: een gevaar voor maatschappelijke teloorgang, dat klager met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept, dat hij een ander ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen en een gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Over klagers verblijf in eerdere inrichtingen, waaronder de Individuele Trajectafdeling van de RJJI Den Hey-Acker, is beschreven dat hij wantrouwig, achterdochtig, prikkelbaar en alert gedrag vertoonde en confrontaties opzocht met groepsgenoten. Het dossier laat zien dat het toestandsbeeld van klager verergerde in december 2022. Hij gaf hierbij in toenemende mate (inmiddels tijdens zijn verblijf op de FOBA vanaf 30 december 2022) blijk van paranoïde overtuigingen en deed dreigend agressieve uitspraken. Ook was hij oninvoelbaar en gespannen in het contact.

Klager geeft in beroep aan dat minder ingrijpende therapeutische middelen passender zouden zijn, maar de beroepscommissie ziet hiervoor onvoldoende aanknopingspunten, gezien de ernst van zijn toestandsbeeld, het daaruit voortvloeiende gevaar en de verklaringen van de psychiaters dat voor vermindering daarvan alleen behandeling met antipsychotica mogelijk is. Uit het dossier en wat ter zitting is besproken blijkt dat bij klager ziektebesef en ziekte-inzicht ontbreken en dat hij niet openstaat voor enige vorm van medicamenteuze behandeling. Het behandelteam heeft langere tijd geprobeerd om hem hiervoor te motiveren en het nut en de noodzaak van antipsychotische medicatie uit te leggen, maar dit heeft niet geholpen. Verder is er onvoldoende vertrouwen dat klager zijn medicatie inneemt, als hij dit op vrijwillige basis zou doen. In overleg met klager is in eerste instantie begonnen met orale dwangmedicatie, maar bij deze vorm bleek dat hij onvoldoende medicatietrouw was. Dat is de reden dat uiteindelijk is gekozen voor een intramusculair depot. Van de toegediende antipsychotische medicatie mag worden verwacht dat deze bijdraagt aan het verminderen van de ernst van klagers toestandsbeeld, zoals hierboven genoemd, en dat hierdoor ruimte ontstaat om behandeling te laten plaatsvinden in het kader van de PIJ-maatregel die hij ondergaat.

Voor klager is het toepassen van dwangmedicatie zeer ingrijpend. De beroepscommissie acht het echter, gelet op de overwegingen hierboven, voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Het is aan de behandelend psychiater om de dosering vast te stellen die voor klager het beste is, zodat hij zoveel mogelijk kan deelnemen aan het dagprogramma.

 

Conclusie

De beroepscommissie is, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, van oordeel dat de beslissing van de directeur om bij klager a-dwangbehandeling toe te passen niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van klager daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 12 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter,
dr. J.G. Vinke en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven