Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32915/SGA, 6 april 2023, schorsing
Uitspraakdatum:06-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          23/32915/SGA

    

           

Betreft [verzoeker]

Datum 6 april 2023

 

 

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur) inhoudende het verbod om nog de kerkdienst te bezoeken.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift, van de nadere toelichting van 30 maart 2023 van verzoekers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, en van de desgevraagde nadere reactie van de directeur van 4 april 2023.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Door en namens verzoeker is aangevoerd dat (de noodzaak van) het verbod om de kerkdienst bij te wonen niet is gemotiveerd. Verzoeker kon elke zondag naar de kerkdienst en de afspraak was dat hij – vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM) – achterin apart moest zitten, wat hij ook telkens heeft gedaan. Er hebben zich de afgelopen tijd tijdens kerkbezoeken geen problemen voorgedaan. Verzoeker wordt nu geheel beperkt en hem wordt geen alternatief geboden. Het verbod is ook niet beperkt in tijd. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), waardoor het verbod onrechtmatig is en in strijd met de wet is genomen.

De directeur voert aan dat verzoeker op de GVM-lijst is geplaatst in de categorie ‘hoog’ en dat hem verschillende toezichtsmaatregelen zijn opgelegd. Daarnaast is verzoeker op een kleinschalige afdeling geplaatst waar specifieke veiligheidsrisico’s worden verkleind. Voor verzoeker betekent dit onder andere dat hij niet in contact mag worden gebracht met medegedetineerden van een andere afdeling binnen de PI. Omwille daarvan is het voor verzoeker niet langer toegestaan om samen met medegedetineerden van een andere afdeling op zondag de kerkdienst bij te wonen. Verzoeker wordt niet geschonden in zijn recht. Zo kan hij op zijn verzoek door de geestelijke verzorger individueel worden bezocht op de afdeling, aldus de directeur.

 

 

De voorzitter overweegt als volgt.

Vooreerst wordt opgemerkt dat het de voorzitter niet duidelijk is op welke grondslag de bestreden beslissing is gebaseerd. Voor de beperking van het recht zijn godsdienst vrij te belijden en beleven dient een wettelijke grondslag te zijn. Aan verzoeker zijn eerder toezichtmaatregelen in het kader van zijn plaatsing op de GVM-lijst opgelegd en de voorzitter constateert dat het verzoeker eerder wel is toegestaan om de kerkdienst bij te wonen, zij het dat hij dan apart achterin moest zitten. Indien het hier om een nieuwe toezichtmaatregel gaat, heeft de voorzitter geen kennis kunnen nemen van de schriftelijke mededeling daarvan.

Op grond van artikel 41, derde lid onder c., van de Pbw moet een gedetineerde in de gelegenheid worden gesteld om op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen. Artikel 23 van de Pbw is hierop van overeenkomstige toepassing verklaard, wat inhoudt dat een gedetineerde kan worden uitgesloten van het bijwonen van dergelijke bijeenkomsten indien sprake is van een belang zoals genoemd in het eerste lid van dat artikel. Op grond van artikel 58, eerste lid, in samenhang met artikel 57, eerste lid onder b., van de Pbw moet de beslissing tot uitsluiting op schrift worden gesteld en aan de gedetineerde worden uitgereikt. Daarnaast kan de uitsluiting op grond van het tweede lid van artikel 23 van de Pbw hoogstens twee weken duren (met de mogelijkheid tot verlenging met telkens ten hoogste twee weken indien de noodzaak tot uitsluiting nog bestaat).

Uit de stukken komt naar voren dat verzoeker mondeling is medegedeeld dat hij is uitgesloten van het bijwonen van de kerkdienst (op zondag) met andere gedetineerden. Deze beslissing is niet op schrift gesteld en lijkt niet beperkt te zijn in tijd. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de bestreden beslissing – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in strijd met de wet genomen. De voorzitter zal het verzoek dan ook toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

 

Deze uitspraak is op 6 april 2023 gedaan door mr. L.C.P. Goossens, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven