nummer: 08/502/TB
betreft: [klager] datum: 16 juli 2008
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een beslissing van 19 februari 2008 van de Staatssecretaris van Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Ter zitting van de beroepscommissie van 19 juni 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. R. Polderman, en namens de Staatssecretaris, [...], psychiater bij het forensisch
psychiatrisch centrum Oldenkotte te Rekken (hierna: Oldenkotte).
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager op een longstayafdeling van de Prof.Mr. W.P.J. Pompestichting (hierna: de Pompestichting) te plaatsen.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 8 september 1993 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Hij is op 20 september 1994 geplaatst in Oldenkotte. Vanuit Oldenkotte is klager in 2001 geplaatst op de
resocialisatieafdeling De Wiem te Enschede en in februari 2003 overgeplaatst naar GG-Net te Warnsveld. In 2004 is klager teruggeplaatst naar Oldenkotte en via de resocialisatieafdeling Iemenhuve teruggeplaatst naar De Wiem. In februari 2006 is klager
teruggeplaatst naar Oldenkotte. Op 24 september 2007 is klager in afwachting van het advies van de landelijke adviescommissie plaatsing (LAP) met zijn toestemming geplaatst in de longstayvoorziening van de Pompestichting te Vught.
Bij advies van de LAP van 1 februari 2008 is aangegeven dat klager voldoet aan de longstayindicatie en is de Staatssecretaris geadviseerd klager te plaatsen in een longstayvoorziening. Overeenkomstig dit advies heeft de Staatssecretaris op 19 februari
2008 beslist klager te plaatsen in een longstayvoorziening van de Pompestichting.
3. De standpunten
Door en namens klager is het navolgende, verkort en zakelijk weergegeven, aangevoerd. Het beroepschrift is voldoende met redenen omkleed. Ter zitting zullen de gronden van het beroepschrift mondeling worden aangevuld.
Uit de rapportage van [...] blijkt dat er nog behandelmogelijkheden zijn. Het was voor klager moeilijk om nog motivatie voor zijn behandeling op te brengen na de longstayaanvraag van Oldenkotte. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie
van 12 januari 2007, 06/1173/TB. Er is geen sprake van twee behandelsettingen geweest en er worden nog mogelijkheden voor therapie gezien. Klager is 38 jaar en er zijn redenen om deze behandelkans aan te grijpen.
Subsidiair wordt verzocht om multidisciplinair onderzoek door het PBC, opdat bezien wordt of er nog behandelmogelijkheden zijn.
Klagers softdruggebruik in Oldenkotte is gedoogd. Het is voor klager verwarrend om het gebruik dan weer te moeten afbouwen. Op de laatste verlengingszitting van de tbs is gezegd dat klager nog een kans kreeg en dat hem dialectische gedragstherapie
(DGT)
zou worden aangeboden.
Klager is het niet eens met de stelling dat zijn resocialisatie niet gelukt zou zijn. Gezegd wordt dat hij zich niet aan afspraken houdt, maar dat deden ze in De Wiem ook niet. Klager heeft nooit gezegd dat hij geen DGT wilde. Hem is gezegd dat wat
hij
ook zou doen, hij toch naar de longstay zou gaan.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het beroepschrift vermeldt niet zo nauwkeurig mogelijk de redenen van het beroep en voldoet niet aan de eisen zoals in de Bvt gesteld, zodat klager niet-ontvankelijk is in het beroep.
Klager is gedurende dertien jaar behandeld in Oldenkotte en er zijn veel behandelpogingen en een aantal resocialisatiepogingen ondernomen. Klager heeft een gebrekkige behandelmotivatie en de pogingen om hem te behandelen/resocialiseren hebben niet
geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar. Het behandelverloop kenmerkt zich door langdurig softdruggebruik, het ontbreken van probleeminzicht, een gebrekkige behandelmotivatie en impulsieve gedragingen. In 2006 heeft een
agressief incident plaatsgevonden en vanaf maart 2007 is klagers situatie verder verslechterd. Hij scoort positief op het gebruik van middelen, houdt zich niet aan afspraken, volgt geen dagbesteding en neemt geen verantwoordelijkheid. De kans op
recidive bij beëindiging van de tbs of plaatsing in een resocialisatiesituatie wordt hoog ingeschat. Klagers persoonlijkheidsstoornis is nog onverminderd aanwezig. Niet gestart kon worden met DGT omdat klager had verzocht om plaatsing in een
longstayvoorziening voorafgaand aan het LAP-advies. Een dergelijke therapie zal ook niet tot wijzingen in de persoonlijkheidsstructuur leiden. Klager is ook niet intrinsiek gemotiveerd om de therapie te volgen. De LAP heeft geconcludeerd dat de
eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend psychiatrisch inzicht in alle redelijkheid tot de longstayindicatie heeft kunnen komen.
Klager zal niet-ontvankelijk in het beroep zijn, subsidiair zal het beroep ongegrond zijn.
[Psychiater Oldenkotte] heeft, verkort en zakelijk weergegeven, toegelicht dat er drie vergeefse resocialisatiepogingen zijn ondernomen. Vanwege drugsgebruik is klager teruggeplaatst naar de inrichting. Het verbod op drugsgebruik is op een gegeven
moment losgelaten om strijd op dat punt te elimineren. Toen resocialisatie toch niet lukte, is het gedogen van softdrugs teruggedraaid. DGT-therapie wordt bij persoonlijkheidsstoornissen, waaronder een anti-sociale persoonlijkheidsstoornis, aangeboden.
DGT is een vorm van psychotherapie in een ander jasje. Het is wel geprobeerd om klager dit aan te bieden, maar dit is mislukt. Klager heeft op de laatste tbs-verlengingszitting gezegd dat hij dit niet wilde. Impulscontroletraining heeft hij wel
gevolgd.
Zijn behandelprognose is uiterst ongunstig.
4. De beoordeling
De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken en het onderzoek ter zitting voldoende voorgelicht en wijst het verzoek om klager nader te laten observeren/onderzoeken in het PBC af.
Uit het door klager ingediende beroepschrift volgt dat hij het niet eens is met de beslissing om hem in een longstayvoorziening te plaatsen en ter zitting zijn de nadere gronden voor het beroep alsnog door klager en zijn raadsman toegelicht.
De beroepscommissie acht zulks niet in strijd met de wet en zal klager in het beroep ontvangen.
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de tbs-gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de tbs-gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.
Volgens het door de Staatssecretaris gevolgde longstaybeleid komt een tbs-gestelde, met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt, in aanmerking voor plaatsing in een longstayvoorziening, indien het behandeltraject
niet
heeft geresulteerd in een substantiële vermindering van het delictgevaar en de op verandering gerichte behandelingsprognose ongunstig is. Met inachtneming van de voornoemde eisen van artikel 11, tweede lid, van de Bvt zijn de hierboven door de
Staatssecretaris genoemde criteria opgesteld. Klager voldoet aan deze criteria.
Volgens het betreffende beleidskader dient voorts nog aan de volgende criteria te worden voldaan voordat plaatsing op een longstayafdeling kan plaatsvinden: a) de terbeschikkinggestelde dient conform de ‘state of the art’ alle behandelmogelijkheden te
ondergaan, bij voorkeur in twee behandelsettingen zonder dat dit geleid heeft tot substantiële vermindering van het delictgevaar (....) en b) er is geen mogelijkheid tot plaatsing in de GGz vanwege het vereiste hoge beveiligingsniveau.
Gelet op de uitgebrachte rapportages en adviezen omtrent klagers diagnose, behandelbaarheid en delictgevaarlijkheid, waaronder de aanmelding voor de longstayplaatsing, het advies van de LAP en de pro justitia-rapportages, welke naar het oordeel van de
beroepscommissie voldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen en betrokken kunnen worden bij de vraag naar de noodzaak om klager te doen verblijven in een longstayvoorziening, heeft de Staatssecretaris er in redelijkheid van kunnen uitgaan dat
voortzetting van klagers verblijf op een behandelafdeling van Oldenkotte niet langer aan het doel daarvan beantwoordde, dat klager aan alle criteria voor plaatsing op een longstayafdeling voldoet en dat derhalve een longstayvoorziening vooralsnog als
de
meest aangewezen plaats voor tenuitvoerlegging van de tbs moet worden aangemerkt. Uit genoemde stukken volgt dat er veel behandelpogingen en meerdere resocialisatiepogingen zijn ondernomen, maar dat desondanks klagers delictgevaarlijkheid onverminderd
hoog is. In de pro justitia-rapportage van drs. Woudenberg wordt nog de mogelijkheid van DGT geopperd, maar klager heeft voordat gestart kon worden met deze therapie verzocht om hem, vooruitlopend op het advies van de LAP, over te plaatsen naar een
longstayvoorziening. Uit de stukken en de verklaring van klager ter zitting is ook niet gebleken van enige motivatie voor deze therapie.
De beroepscommissie is van oordeel dat gelet op het bovenstaande niet kan worden geconcludeerd dat het langdurige behandelaanbod niet als overeenkomstig de ‘state of the art’ zou kunnen worden aangemerkt. Namens klager is aangevoerd dat hem geen
behandeling in minimaal twee klinieken is aangeboden. De beroepscommissie is van oordeel dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat de aan klager geboden behandeling onvoldoende zou zijn. Het thans geldende beleidskader spreekt wel een voorkeur uit
voor behandeling in minimaal twee behandelsettingen maar dit is geen hard vereiste waaraan een behandeling moet voldoen om als ‘state of the art’ aangemerkt te kunnen worden.
Voorts heeft de beroepscommissie in aanmerking genomen dat ook in een longstayvoorziening een verplegings- en behandelingsplan wordt opgesteld, zij het dat dit niet (primair) is gericht op resocialisatie maar op stabilisatie, in welk kader periodiek
wordt getoetst of eventuele vooruitgang alsnog zou kunnen leiden tot overplaatsing naar een behandelafdeling van een tbs-inrichting en/of plaatsing in een RIBW.
Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de beslissing klager in een longstayvoorziening te plaatsen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en drs. B. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 16 juli 2008
secretaris voorzitter