Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/30694/GB, 4 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:04-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/30694/GB

               

Betreft [klager]

Datum 4 april 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 22 november 2022 afgewezen.

 

Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het percentage goed gedrag is niet gemeten vanaf de aanvang van klagers detentie, maar vanaf het moment dat hij in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad is geplaatst. De berekening is dus onjuist. Daarnaast heeft klager wel degelijk een werkgever doorgegeven bij wie hij kan werken. Daarmee is ten onrechte niets gedaan. Verweerder had op dit punt navraag moeten doen bij de directeur.

 

Standpunt van verweerder

Uit de overgelegde stukken volgt dat klager ook na de bestreden beslissing ongewenst gedrag heeft vertoond. Nu klager ongewenst gedrag blijft vertonen en op dit moment – d.d. 1 februari 2023 – niet is gepromoveerd, voldoet hij niet aan de criteria voor deelname aan een PP.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 17 februari 2022 (in Nederland) gedetineerd. Hij ondergaat – na omzetting via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) – een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens drugsdelicten. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 19 juli 2023.

 

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

 

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

 

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:

-    die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of

-    van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,

als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

 

In het Beleidskader beoordeling gedrag gedurende gehele detentie naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen (hierna: het Beleidskader) zijn de normen vastgelegd voor het gedrag van de gedetineerde om in aanmerking te komen voor deelname aan een PP:

-    Een gedetineerde voldoet aan de norm als hij ten minste 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling.

-    Er is een afweging nodig bij een gedetineerde die 60% tot 80% van zijn detentie gepromoveerd is geweest, waaronder op het moment van de beoordeling. Bij die afweging betrekt verweerder de ontwikkeling in het gedrag, de aard en ernst van de disciplinaire straffen en de momenten waarop de gedetineerde disciplinair is gestraft.

-    Een gedetineerde voldoet niet aan de norm als hij minder dan 60% van zijn detentie gepromoveerd is geweest.

 

Bij een gedetineerde die een deel van de detentie in het buitenland heeft verbleven, dient het gedrag in het buitenland wel meegewogen te worden bij de beoordeling. Dit wordt gedaan op basis van de volgende richtlijnen:

-    De bijzonderheden uit de eventuele overdracht vanuit […] het buitenland.

-    Het gedrag na overplaatsing naar een regulier regime op basis van het toetsingskader promoveren en degraderen.

-    Of en wanneer er sprake is geweest van een strafrapport en/of disciplinaire straf.

 

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat verweerder hem vanwege zijn gedrag niet geschikt acht voor deelname en omdat klager geen weekinvulling zou hebben aangeleverd.

 

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie merkt allereerst op dat klagers detentie in Nederland niet is aangevangen vóór 1 december 2021. Klagers detentie in Duitsland is dat kennelijk wel. Het is de beroepscommissie niet bekend op welke datum klager onherroepelijk is veroordeeld en op welke datum de omzetting op grond van de WETS heeft plaatsgevonden. Het is daarmee nog maar de vraag of klager onder het overgangsrecht valt (zoals hierboven is beschreven). Als klager daar niet onder valt, dan zou hij qua opgelegde straf – van meer dan een jaar – in het geheel niet in aanmerking komen voor deelname aan een PP. Partijen hebben hierover echter niets gesteld. Daarom kan de beroepscommissie hierover geen oordeel geven.

 

Ten aanzien van klagers gedrag is niet gebleken dat zijn gedrag in Duitsland is meegewogen. Het is echter onbetwist dat klager ten tijde van de bestreden beslissing in het basisprogramma verbleef. In zo’n geval komt hij slechts onder bijzondere omstandigheden in aanmerking voor deelname aan een PP (vergelijk RSJ 17 januari 2023, 22/28003/GB). Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Integendeel, klagers gedrag heeft in elk geval in Nederland zeer te wensen overgelaten (9% gepromoveerd ten tijde van de bestreden beslissing). Reeds hierom kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 4 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven