Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32814/SGA, 30 maart 2023, schorsing
Uitspraakdatum:30-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/32814/SGA

               

Betreft [verzoeker]

Datum 30 maart 2023

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichting Vught (hierna: de directeur) heeft op

21 maart 2023 aan verzoeker een ordemaatregel opgelegd van uitsluiting van deelname aan arbeid, voor de duur van twaalf maanden, in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de detentie, ingaande op 21 maart 2023 om 11:00 uur en eindigend op 21 maart 2024 om 11:00 uur.

 

Verzoekers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

 

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de landsadvocaat namens de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift.

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

 

Namens verzoeker is – kort weergegeven – aangevoerd dat geen sprake is van voortgezet crimineel handelen. Uit de beslissing volgt niet op basis waarvan de directeur meent dat verzoeker de beschikking had over telefoons en daarin wordt ook niet aangegeven waarop het vermoeden is gebaseerd dat verzoeker zich met witwassen bezighoudt. De informatie van het GRIP voldoet niet aan het betrouwbaarheidsvereiste, nu geen juiste weergave of vertaling dan wel onjuiste interpretatie wordt gegeven van de door verzoeker gevoerde telefoongesprekken. Verder is onvoldoende duidelijk waarom in verzoekers geval geen enkele mogelijkheid bestaat tot (individuele) arbeid. Van een individuele beoordeling is geen sprake. Aan de zorgplicht van de directeur om arbeid beschikbaar te stellen wordt niet voldaan. Uit de beslissing volgt dat deze is gebaseerd op artikel 23 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) op grond waarvan de duur van een ordemaatregel wordt beperkt tot twee weken. Twee weken is wezenlijk anders dan twaalf maanden en de beslissing is dan ook genomen in strijd met de wet. Daarnaast is de duur van de uitsluiting te lang op basis van de eerdergenoemde informatie. Uit de beslissing volgt niet dat de noodzaak voor de uitsluiting tussentijds wordt getoetst en laat geen ruimte voor maatwerk, waardoor voorbij wordt gegaan aan het noodzakelijkheidsvereiste en de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en van minimale beperkingen.

 

Door de landsadvocaat is namens de directeur – kort weergegeven – aangevoerd dat in de beslissing van 21 maart 2023 abusievelijk artikel 23 van de Pbw als grondslag is opgenomen. De beslissing van 21 maart 2023 is daarom op 27 maart 2023 ingetrokken en diezelfde dag is verzoeker een nieuwe schriftelijke beslissing uitgereikt, waarin duidelijk wordt gemaakt dat sprake is van een beslissing in het kader van artikel 47 van de Pbw. Verzoeker heeft gelet hierop geen belang meer bij het schorsingsverzoek en moet hierin niet-ontvankelijk verklaard worden.

Inhoudelijk volgt uit GRIP-rapportages dat tijdens verzoekers detentie in Colombia in zijn cel drie telefoons zijn aangetroffen waarvan twee bij hem in gebruik waren. Dit laat zien dat verzoeker eerder in staat is geweest contrabande in te voeren en de in- en uitvoer van voorwerpen voor arbeid levert een voor de hand liggende nieuwe route op die verzoeker zou kunnen proberen te benutten om contrabande in of uit te voeren. Dit moet voorkomen worden en op dit moment is er geen arbeid beschikbaar waarbij alleen veilige voorwerpen worden gebruikt en die ook op een verantwoorde manier in- en uitgevoerd kunnen worden. De directeur onderkent dat verzoeker belang heeft bij arbeid, maar dat dit belang vanwege de zeer eenvoudige en niet uitdagende aard van die arbeid relatief beperkt is. Daartegenover staat dat het beveiligingsniveau afneemt door de in- en uitvoer van voorwerpen waarmee de arbeid zou moeten worden verricht, wat bij verzoeker gelet op de redenen voor zijn plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) onverantwoord is. De directeur heeft overwogen dat de belangen van de bescherming van de orde en veiligheid in de inrichting en een ongestoorde tenuitvoerlegging van verzoekers detentie zwaarder wegen.

 

De voorzitter overweegt, voorlopig oordelend, als volgt.

Uit de inlichtingen van de directeur is gebleken dat op 21 maart 2023 een beslissing is genomen die een verkeerde wettelijke grondslag bevat. Dit is hersteld met een schrijven aan verzoeker van 27 maart 2023 waarin duidelijk wordt gemaakt dat de beslissing tot uitsluiting van de arbeid van verzoeker is gebaseerd op artikel 47 van de Pbw. De directeur licht nogmaals toe waarom hij tot deze beslissing is gekomen. Er staat niet in dat de beslissing van 21 maart 2023 (daarmee) is ingetrokken.  De voorzitter vat het schrijven van 27 maart 2023 op als een aanvulling op de eerdere beslissing van 21 maart 2023 waarmee de wettelijke grondslag wordt hersteld. Verzoeker heeft dan ook – anders dan namens de directeur is aangevoerd – belang bij de behandeling van zijn schorsingsverzoek en de voorzitter zal hem daarin ontvangen.

 

Inhoudelijk overweegt de voorzitter, nog steeds voorlopig oordelend, als volgt.

Op grond van artikel 47, eerste en tweede lid, van de Pbw  kan de directeur verzoeker in de gelegenheid stellen deel te nemen aan in de inrichting beschikbare arbeid, voor zover de aard of de duur van de detentie zich daar niet tegen verzet. Gelet op dat wat uit de bijgevoegde GRIP-rapportages naar voren komt – waarvan op voorhand niet is gebleken dat deze niet actueel, betrouwbaar en concreet zijn – en op de gronden voor verzoekers plaatsing in de EBI, is de noodzaak tot verzoekers uitsluiting van de arbeid in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting en de ongestoorde tenuitvoerlegging van verzoekers detentie voldoende aannemelijk geworden. De directeur heeft – anders dan namens verzoeker is aangevoerd – een individuele belangenafweging gemaakt bij het nemen van de bestreden beslissing. Nu de beslissing van de directeur op voorhand niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, zal de voorzitter het verzoek afwijzen.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek af.

 

Deze uitspraak is op 30 maart 2023 gedaan door mr. C.N. Dijkstra, voorzitter, bijgestaan door de secretaris.

      

voorzitter

Naar boven