Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31614/GV, 3 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          23/31614/GV    

           

Betreft [klager]

Datum 3 april 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 januari 2023 aan klager strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) verleend.

Klagers raadsman, mr. G.P. Dayala, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet vinden in de voorwaarde waaronder strafonderbreking in de zin van artikel 40a is verleend, namelijk de voorwaarde dat hij Nederland dient te verlaten. De bestreden beslissing is onbevoegd genomen, omdat klager in strijd met artikel 18 van de Regeling niet door de directeur of de selectiefunctionaris over de opgelegde voorwaarde is gehoord. Zijn mening is slechts weergegeven, zonder dat met hem de voor- en nadelen zijn besproken.

Er heeft geen zorgvuldige belangenafweging plaatsgevonden, omdat klagers persoonlijke feiten en omstandigheden niet zijn betrokken. Een terugkeer naar het land van herkomst is onbillijk en onredelijk hard. De opgelegde voorwaarde leidt tot een strafverzwaring. Klagers sociaal en humanitair leven bevindt zich in Nederland, ook omdat hij sinds zeer jeugdige leeftijd in Nederland verblijft en geen banden met Suriname heeft. Een vertrek uit Nederland is in strijd met het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het is niet rechtmatig en zorgvuldig om de hechte band met zijn drie kinderen en hun moeders te verbreken. Klagers kinderen zijn van hem afhankelijk, bezoeken met hun moeder regelmatig de inrichting en hij heeft met hen dagelijks contact via sociale media. Een scheiding van klager van zijn kinderen is ook in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), met name met artikel 5, 9 en 10. In tegenstelling tot klagers verwijdering uit Nederland, zal het verlenen van strafonderbreking effectief bijdragen aan zijn maatschappelijke re-integratie en resocialisatie.

Een reclasseringsrapport, dat ontbreekt, had kunnen onderbouwen dat klager positief gedrag vertoont in de inrichting. Verder is het niet aannemelijk dat hij de opgelegde boete niet zou kunnen betalen. Klager verzoekt de bestreden beslissing te vernietigen en hem alsnog strafonderbreking toe te staan, zonder het opleggen van enige voorwaarde. Voorts wordt verzocht verweerder te veroordelen in de gemaakte proceskosten.

 

Standpunt van verweerder

Het algemeen belang om klager effectief uit te zetten weegt zwaarder dan zijn persoonlijke belang om gedurende zijn resterende detentietijd in Nederland te blijven. Het staat vast dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Het aan hem uitgevaardigde terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van tien jaar hebben een onherroepelijke status. Klagers vertrek kan worden gerealiseerd door middel van een noodpaspoort. De aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel, slachtofferbelangen, een eventueel risico op maatschappelijke onrust of het feit dat klager wil terugkeren naar Nederland, vormen geen contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking. Hij kan bij de beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel een klacht indienen over het al dan niet horen op het advies van de directeur.

Klager verzet zich tegen de voorwaarde die van rechtswege wordt verbonden aan het verlenen van strafonderbreking. Dit betreft geen beroepswaardige beslissing, tenzij deze onverenigbaar is met een eenieder verbindende bepaling van een binnen Nederland geldend verdrag. Van dit laatste is geen sprake. Er zijn geen zeer bijzondere omstandigheden aanwezig die maken dat van strafonderbreking moet worden afgezien. Klager heeft niet aangetoond dat sprake is (geweest) van gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een (zeer hechte) band of afhankelijkheidsrelatie met (een of enkele van) zijn kinderen.

Vanwege langdurige detenties sinds 1996 – de afgelopen tien jaar onafgebroken – is klagers aandeel in de opvoeding van zijn kinderen beperkt gebleven tot telefonisch contact en zeer sporadische bezoekmomenten in de inrichting tussen 2014 en 2022. Dit blijkt uit de overgelegde stamlijst, waaruit ook de leeftijden van klagers kinderen kunnen worden afgeleid, en de bezoeklijst van de PI Ter Apel. Strafonderbreking staat niet in de weg aan het onderhouden van telefonisch contact. Ook als geen strafonderbreking wordt toegekend en klager pas na afloop van zijn detentie wordt uitgezet, zou sprake zijn van zeer beperkt contact tussen klager en zijn kinderen, naast het feit dat zijn oudste twee kinderen dan (bijna) de meerderjarige leeftijd hebben bereikt. Een veroordeling in de gemaakte proceskosten kent de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) noch de Penitentiaire maatregel.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 20 november 2012 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijftien jaar met aftrek, wegens medeplegen van doodslag, gekwalificeerde bedreiging, wederspannigheid en gekwalificeerde belediging. Daarnaast dient hij een vervangende hechtenis op grond van de wet Terwee van acht dagen te ondergaan, evenals een vervangende hechtenis van twintig dagen in verband met het niet (naar behoren) uitvoeren van een taakstraf en een subsidiaire hechtenis van acht dagen. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 22 december 2027. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling was op 11 december 2022.

 

Regelgeving

Op grond van artikel 40a van de Regeling kan aan strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt – van rechtswege – de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Verweerder is op grond van artikel 40a, vijfde lid, van de Regeling, in verbinding met artikel 39 van de Regeling bevoegd om strafonderbreking te verlenen.

 

Overwegingen van de beroepscommissie

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Zijn vertrek naar Suriname, het land van herkomst, kan op de titel van strafonderbreking worden gerealiseerd.

In de door de PI Ter Apel verstrekte informatie staat onder meer: ‘‘Betrokkene begrijpt dat hij vanwege het strafrestant en het zware inreisverbod niet terug mag keren naar Nederland, maar gaat er dan ook niet van uit dat hij terug zal keren naar Suriname [maar dat hij] Nederland vanuit detentie zal verlaten.’’ De beroepscommissie begrijpt ook uit het schrijven van de raadsman dat klager de inrichting voortijdig en zonder voorwaarden wil verlaten, maar niet naar Suriname wil worden uitgezet. Deze wijze van vroegtijdige invrijheidstelling is op grond van artikel 40a van de Regeling echter niet mogelijk. Het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling is een bevoegdheid van verweerder om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief uit te zetten, voordat de aan hen opgelegde vrijheidsstraf volledig ten uitvoer is gelegd. Aan het verlenen van strafonderbreking wordt van rechtswege de voorwaarde gesteld dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert (artikel 40a, vierde lid, van de Regeling).

Indien en voor zover klager zich verzet tegen het verlenen van strafonderbreking, overweegt de beroepscommissie het volgende. Als verweerder tot de slotsom komt dat er geen redenen zijn die aan het verlenen van strafonderbreking in de weg staan, kunnen volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie alleen zeer bijzondere omstandigheden aanleiding vormen om een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling op zijn verzoek pas na ommekomst van de volledige tenuitvoerlegging van zijn straf naar het land van herkomst uit te zetten.

Klager beroept zich in dit kader op het recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, alsmede op daaraan gerelateerde rechten van zijn kinderen en zijn positie als ouder, zoals bedoeld in de artikelen 5, 9 en 10 van het IVRK. Klager heeft hetgeen hij hieromtrent stelt echter niet (met stukken) onderbouwd. Verweerder stelt zich hiertegenover gemotiveerd en onderbouwd op het standpunt dat in klagers geval geen sprake is van family life, dat kan worden geschaard onder de beschermingsreikwijdte van artikel 8 van het EVRM. Klager heeft dit verder niet meer weersproken. In het licht hiervan is de beroepscommissie van oordeel dat de bovengenoemde zeer bijzondere omstandigheden onvoldoende aannemelijk zijn geworden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman om de proceskosten te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 3 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter,

mr. A.B. Baumgarten en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven