Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29129/GV, 3 april 2023, beroep
Uitspraakdatum:03-04-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer 22/29129/GV

Betreft: [klaagster]                                                                                                       Datum 3 april 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klaagster] (hierna: klaagster)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 augustus 2022 klaagsters verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klaagsters raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof voor de duur van twee uur, om samen met haar casemanager in de omgeving van de inrichting te wandelen, zodat zij zich kan voorbereiden op het wennen aan vrijheden na detentie. Klaagster is een langgestrafte gedetineerde met forse psychische problematiek, waarvoor zij graag behandeld wil worden. In de inrichting heeft zij tevergeefs verzocht om tussentijdse (eventueel externe) behandeling. Klaagster wordt nu een gefaseerde terugkeer in de maatschappij afgenomen, terwijl zij concrete re-integratiedoelen heeft geformuleerd. Het wennen aan vrijheden is een concreet re-integratiedoel van klaagster. Zij lijdt aan pleinvrees en dit dient als eerst te worden aangepakt om haar andere re-integratiedoelen te kunnen bereiken.

Bovendien volgt uit het advies vanuit de inrichting van 31 januari 2023 dat sprake is van  goede ontwikkelingen en dat er positieve adviezen zijn uitgebracht. Vanuit het multidisciplinair overleg is op 25 januari 2023 geadviseerd dat (en gemotiveerd waarom) aan klaagster verlof zou moeten worden verleend. De mogelijke klinische plaatsing van klaagster staat niet in de weg aan het verlenen van kortdurend re-integratieverlof.

Tot slot geldt dat de reclassering niet heeft gesteld dat de psychische situatie van klaagster is verslechterd. Klaagster heeft daartoe twee e-mails van de reclassering overgelegd.

Klaagster verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van verweerder

In de eerste plaats is ‘het wennen aan vrijheden’ geen opzichzelfstaand re-integratiedoel. Op 1 april 2022 is klaagsters eerdere verzoek voor een ommetje met de casemanager afgewezen. Klaagster stelde toen dat zij hiermee haar pleinvrees zou overwinnen. Tegen deze afwijzing is zij ook in beroep gegaan. De beroepscommissie heeft dat beroep op 19 december 2022 ongegrond verklaard.

Primair heeft klaagster nog steeds geen duidelijk re-integratiedoel dat ziet op één van de overkoepelende re-integratiedoelen (huisvesting, zorg, identiteitsbewijs, inkomen, schulden en sociaal netwerk). Het ‘wennen aan vrijheden’ is iets dat al besloten ligt in de re-integratie en dat voor iedere gedetineerde geldt.

Daarbij komt dat verweerder contact heeft opgenomen met klaagsters casemanager. De casemanager heeft aangegeven dat klaagster geen behandeling in de inrichting krijgt. Zij heeft alleen gesprekken met de inrichtingspsycholoog. Klaagster is recent door de reclassering gesproken voor verdiepingsdiagnostiek. Het rapport daarover is nog niet officieel opgemaakt. Het voorlopige advies van de reclassering is om klaagster vanaf een jaar voor de einddatum van haar detentie langdurig klinisch te laten opnemen en daarna toe te werken naar begeleid wonen. De startdatum van de klinische behandeling zou dan dus rond april 2024 liggen. Op dit moment is een kortdurend re-integratieverlof voor klaagster daarom te vroeg.

Bovendien verzetten de slachtofferbelangen zich tegen het verlenen van vrijheden aan klaagster in deze fase van haar detentie. Klaagster heeft een bejaarde overbuurvrouw op een vreselijke manier het leven ontnomen. De nabestaanden hebben in een lange brief uitgebreid gemotiveerd hoe erg het delict hen bezighoudt en dat confrontatie met klaagster voor hen bijzonder moeilijk zou zijn.

 

3. De beoordeling

Klaagster heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De stukken bevatten voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen en klaagsters raadsvrouw heeft een reactietermijn gekregen om op de reactie van verweerder te reageren. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klaagster is sinds 7 april 2013 gedetineerd. Zij ondergaat een gevangenisstraf van achttien jaar met aftrek, wegens doodslag in vereniging en inbraak in vereniging. De einddatum van klaagsters detentie is momenteel bepaald op 4 april 2025.

De wet- en regelgeving

In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

De inhoudelijke beoordeling

De beroepscommissie stelt voorop dat bij een verzoek om kortdurend re-integratieverlof inzichtelijk moet worden gemaakt op welke wijze het kortdurend re-integratieverlof bijdraagt aan of in dienst staat van de re-integratiedoelen die in het D&R-plan van de betreffende gedetineerde zijn vastgelegd. Dit brengt met zich mee dat de re-integratiedoelen van de gedetineerde concreet moeten worden omschreven en dat duidelijk dient te zijn op welke manier wordt beoogd de betreffende re-integratiedoelen te bereiken. Onder het concrete re‑integratiedoel kunnen ook activiteiten vallen die eenvoudig van karakter zijn, zoals het doen van boodschappen, als dit bijdraagt aan de re-integratie van de gedetineerde (Stcrt. 2021, 28357).

De beroepscommissie is – gelet op het gegeven dat klaagster pas in 2024 in aanmerking zou kunnen komen voor deelname aan een penitentiair programma – van oordeel dat klaagster onvoldoende heeft aangetoond dat het verzochte kortdurend re-integratieverlof in dit stadium van haar detentie noodzakelijk is om haar ‘eerste’ verlofdoel te laten slagen. De beroepscommissie is evenals het Openbaar Ministerie van oordeel dat dit anders kan komen te liggen, indien er aanvullende informatie voorhanden is waaruit volgt dat het juist wel belangrijk is om klaagster op dit moment in haar detentie al vrijheden buiten de inrichting te verlenen met betrekking tot het wennen aan vrijheden. Dergelijke informatie ontbrak echter ten tijde van de bestreden beslissing.

Hoewel namens klaagster is aangevoerd dat vanuit het multidisciplinair overleg op 25 januari 2023 positief is geadviseerd ten aanzien van een nieuw verzoek van klaagster om kortdurend re-integratieverlof, was dit ten tijde van de bestreden beslissing niet bekend bij verweerder.

Reeds gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 3 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

 

secretaris                                                   voorzitter

 

Naar boven