Nummer 21/20630/GA
Betreft [Klager]
Datum 23 maart 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)
1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen de beslissing hem te degraderen naar het basisprogramma.
De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 22 maart 2021 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (ZS-ZZ-2020-642). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, klager en zijn raadsman, mr. A.A. Nunnikhoven, gehoord op de digitale zitting van 31 maart 2022.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Op 26 oktober 2020 is een disciplinaire straf aan klager opgelegd nadat een foto op Snapchat was verschenen waarop klager te zien was. Op 27 oktober 2020 is hij naar aanleiding daarvan (op basis van ontoelaatbaar gedrag) gedegradeerd naar het basisprogramma. Vervolgens is de beslissing tot plaatsing in het basisprogramma op 12 november 2020 teruggedraaid naar aanleiding van de toewijzing van een schorsingsverzoek van een medegedetineerde die ook op de foto stond. Op 17 november 2020 is hij weer in het periodieke Multidisciplinaire Overleg besproken. Klagers gedrag kan weliswaar niet als ontoelaatbaar gedrag worden aangemerkt, maar wordt zeker als ongewenst beschouwd. Daarom is besloten hem (opnieuw) te degraderen op basis van ongewenst gedrag. Met betrekking tot verblijf en leefbaarheid geldt dat hij zich niet houdt aan de (huis)regels en afspraken en dat hij zich niet op zijn gedrag laat aanspreken, nu hij poseert op een foto die met een mobiele telefoon is gemaakt terwijl hij weet dat dit niet is toegestaan in de inrichting. Hij heeft de situatie niet gestopt of bij het personeel gemeld en neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn actie door te stellen dat hij er niets vanaf wist, terwijl duidelijk blijkt dat dit wel het geval was.
De voorzitter van de beroepscommissie heeft tussentijds geoordeeld dat het poseren voor een foto die op sociale media is gesignaleerd, niet valt onder de gedragingen die in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) als ‘ontoelaatbaar’ zijn aangemerkt. Indien klagers gedrag als ‘ongewenst’ kon worden aangemerkt, had de directeur het gedrag dienen te benoemen dat tot degradatie heeft geleid en een kenbare belangenafweging moeten maken. De directeur heeft dat gedaan en klager heeft daartegen een schorsingsverzoek ingediend. De voorzitter van de beroepscommissie heeft daarop geoordeeld dat klagers gedrag wel degelijk als ongewenst kan worden aangemerkt en dat de degradatiebeslissing op voorhand niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
De beklagcommissie heeft bovendien verwezen naar een uitspraak die niet relevant is voor de onderhavige kwestie, nu in de aangehaalde uitspraak wordt verwezen naar de Regeling van vóór de wetswijziging in oktober 2020. Deze wetswijziging geeft de directeur de mogelijkheid om een gedetineerde op basis van één gedraging te degraderen naar het basisprogramma. Het maakt daarbij niet uit of deze gedraging ontoelaatbaar of ongewenst is. De directeur dient wel een belangenafweging te maken en heeft dat in het geval van klager ook gedaan. In klagers geval is sprake van een foto die met een smartphone is gemaakt waarop klager poseert en die nadien op Snapchat is geplaatst. Een mobiele telefoon is binnen de inrichting niet toegestaan. Ook als klager niet de eigenaar van die telefoon is, kan hij daarvoor verantwoordelijk worden gehouden als hij weet had van de aanwezigheid daarvan. Nu de foto met een smartphone van normaal formaat is gemaakt, kan de directeur zich niet aan de indruk onttrekken dat klager weet moet hebben gehad van de aanwezigheid daarvan. Hij was destijds werkzaam als reiniger en was goed op de hoogte van de binnen de inrichting geldende regels. Bovendien is met het poseren voor een dergelijke foto sprake van voortgezet crimineel handelen en draagt dit een zeer onwenselijk beeld uit naar slachtoffers en/of nabestaanden van het door klager gepleegde delict, die zien dat klager in het bezit is of in de buurt is van een mobiele telefoon en daarmee toegang heeft tot sociale media.
Standpunt van klager
De betreffende foto waarop klager zou hebben geposeerd en die op Snapchat is geplaatst, is gemaakt tijdens de avondrecreatie. Gedetineerden zitten dan bij elkaar op cel en de deur was die avond de hele avond open. Klager zat met zes medegedetineerden in zijn eigen cel te gamen toen een medegedetineerde de cel binnenkwam, een gekke beweging maakte en zei: “lachen naar het vogeltje”. Klager wist niet dat er een foto werd gemaakt en dacht dat de medegedetineerde een grapje maakte. De smartphone waarmee de betreffende foto is gemaakt zat in een dvd-hoesje met een gaatje erin, hetgeen de medegedetineerde die de foto heeft gemaakt ook heeft verklaard. Klager heeft nooit een telefoon gezien, laat staan in handen gehad. Er blijkt nergens uit dat hij de foto heeft gemaakt of op Snapchat heeft geplaatst. Onduidelijk is welk gedrag van klager precies als ongewenst en verwijtbaar is aangemerkt en hoe dit zich verhoudt tot zijn meer structurele (positieve) gedrag. De beklagcommissie heeft dan ook terecht geoordeeld dat de directeur geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging heeft gemaakt. Klager heeft altijd goed gedrag laten zien en heeft nooit disciplinaire straffen opgelegd gekregen. Hij stond op het punt om door te faseren en heeft als gevolg van de degradatie een half jaar langer binnen gezeten. Voor zover de directeur aanvoert dat het incident een onwenselijk beeld naar slachtoffers en/of nabestaanden uitdraagt, geldt dat in klagers strafzaak geen slachtoffers of nabestaanden zijn. Dat geldt ook voor de medegedetineerden met wie klager op de foto stond.
3. De beoordeling
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
In artikel 1d, vierde lid, van de Regeling is bepaald dat de directeur kan besluiten tot degradatie als de gedetineerde die is gepromoveerd niet het in de categorie “re-integratie en resocialisatie” en de categorie “verblijf en leefbaarheid” van bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling beschreven gewenste gedrag heeft laten zien. De wijziging van de Regeling zoals hiervoor benoemd laat ruimte om de gedetineerde op grond van één ‘ongewenste’ gedraging te degraderen. Indien de directeur klagers gedrag als ‘ongewenst’ aanmerkt, dient hij volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken.
Uit de degradatiebeslissing volgt dat klagers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat op 26 oktober 2020 een disciplinaire straf aan klager is opgelegd vanwege een foto die op sociale media is verschenen waarop klager duidelijk poserend te zien is in een cel van het JC Zaanstad. De directeur heeft dit gedrag van klager naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid als ‘ongewenst’ kunnen aanmerken. Klager betwist weliswaar dat hij weet had van het feit dat een foto werd gemaakt, maar hij staat volgens de stukken in het dossier duidelijk poserend op die foto, zodat de beroepscommissie deze stelling niet geloofwaardig acht. Een dergelijke actie verstoort de orde, rust en veiligheid binnen en buiten de inrichting en klager heeft (ook) niet ingegrepen of melding gedaan bij het personeel. Tot eenzelfde oordeel kwam de beroepscommissie in twee soortgelijke zaken ten aanzien van twee medegedetineerden van klager die ook op de betreffende foto stonden en poseerden en naar aanleiding daarvan zijn gedegradeerd (RSJ 10 januari 2022, 21/20016/GA, en RSJ 26 januari 2022, 21/20633/GA).
Klager heeft volgens de directeur, die in zijn belangenafweging alle relevante aspecten van klagers gedrag heeft meegenomen en daarbij (nadrukkelijk) aandacht heeft geschonken aan de onderdelen waarop klagers gedrag als ‘gewenst’ is beoordeeld, met zijn gedrag laten zien onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen voor zijn re-integratie en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven. Daarmee is sprake van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging die de degradatiebeslissing kan dragen.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag van de door de beklagcommissie aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 23 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. E. Dinjens, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.
secretaris voorzitter