Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31916/SGA, 7 februari 2023, schorsing
Uitspraakdatum:07-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer    23/31916/SGA
    
            
Betreft    [...]
Datum    7 februari 2023


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[....] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur) heeft op 2 februari 2023 beslist dat verzoeker gedurende een periode van zes weken niet in aanmerking komt voor promotie naar het plusprogramma. 

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek is  ingeschreven als klaagschrift (beklagkenmerk AR 2023/159).

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) in verband met een wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen (Stcrt. 2020, nr. 49131) komt naar voren dat uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.

De directeur bepaalt op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 1 dan wel bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te kunnen komen. Deze periode is minimaal zes weken.

Uit de stukken komt naar voren dat de uitslag van een bij verzoeker uitgevoerde urinecontrole en het daarna door hem aangevraagde herhalingsonderzoek positief was op cannabis met een waarde van meer dan 1000 ug/l. Verder komt naar voren dat verzoeker – anders dan hij heeft aangevoerd – een bedenktijd van 24 uur heeft gehad voor een bevestigingsonderzoek, maar dat hij na die tijd heeft aangegeven daarvan geen gebruik te willen maken.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker gedrag heeft vertoond – het gebruik van drugs – dat in bijlage 1 bij de Regeling als ‘ontoelaatbaar’ is aangemerkt. Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat sprake is van één incident en dat dit zijn eerste schriftelijke verslag is, overweegt de voorzitter dat uit de eerdergenoemde nota van toelichting volgt dat de in bijlage 1 genoemde gedragingen zo ernstig zijn dat een afweging van deze gedraging ten opzichte van het algehele gedrag in detentie niet meer noodzakelijk is. Nu dit gedrag tot directe degradatie leidt, kan de beslissing van de directeur tot verzoekers uitsluiting van promotie voor de (minimale) duur van zes weken niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen. 

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.


Deze uitspraak is op 7 februari 2023 gedaan door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

 

 

Naar boven