Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29372/GA, 22 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:22-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/29372/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 22 maart 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De directeur van het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug (hierna: de directeur) heeft op 18 juli 2022 beslist tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

 

Klager heeft daartegen beklag ingesteld. De beklagcommissie bij het CTP Veldzicht heeft op 8 september 2022 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (VP-2022-26). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. S.R. den Toonder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager – middels bijstand van een telefonische tolk Tigrinya – en zijn (waarnemend) raadsman mr. M.A.M. Karsten gehoord op de zitting van 17 februari 2023 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad. Als secretaris was ter zitting aanwezig [secretaris]. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.

 

De beroepscommissie heeft de directeur op 27 februari 2023 gevraagd om alsnog een (afschrift van het) behandelplan, de beslissing verlenging a-dwangbehandeling en de daarbij horende stukken toe te sturen. De directeur heeft op 28 februari 2023 de gevraagde stukken aan de beroepscommissie toegestuurd. De beroepscommissie heeft die stukken op 2 maart 2023 toegestuurd aan klagers raadsvrouw met een reactietermijn van tien dagen. Klagers raadsvrouw heeft op 10 maart 2023 bericht dat zij geen aanvullingen meer heeft op het beroep. Deze reactie is ter kennisgeving aan de directeur toegestuurd.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het beklag is niet gericht tegen het voornemen tot verlenging van de a-dwangbehandeling, maar tegen het aansluitende besluit op het voornemen om klager daadwerkelijk medicatie toe te dienen en de verlenging van de a-dwangbehandeling. Klager liep met het indienen van zijn klacht vooruit op dit besluit, dit is ook expliciet aangegeven in de aanvulling van zijn klacht op 7 september 2022.

 

Klager heeft een klacht willen indienen tegen het feitelijk verlengen van de a-dwangbehandeling. Bovendien heeft de directie van het CTP Veldzicht klager geholpen met het indienen van zijn klacht. Zij was er dus van op de hoogte dat klager een klacht heeft willen indienen tegen het besluit tot verlenging van de dwangbehandeling en heeft hierbij ook niet aangegeven dat dit (op dat moment) niet mogelijk was.

 

Het dossier is niet aan klager of zijn gemachtigde verstrekt. Documenten als het behandelplan, de besluiten tot toepassing van dwangmedicatie, de uitreiking van het besluit, de aanvraag en de second opinion ontbreken. Klager wordt aldus onvoldoende geïnformeerd.

 

Klager is het niet eens met de toediening van de dwangmedicatie en de verlenging van de a-dwangbehandeling. Klager meent dat er thans geen gevaar meer van hem uitgaat en geeft aan dat het nadeel van het toedienen van de dwangmedicatie niet opweegt tegen het voordeel. De situatie van klager is al zwaar. Er wordt zonder perspectief gekozen voor een langdurige en zware behandeling. Klager stelt dat dit laatste disproportioneel is en dat onvoldoende wordt gekeken naar andere mogelijke alternatieven. Er blijkt onvoldoende of er is geprobeerd andere wijzen van behandeling te benutten. Daarmee is niet voldaan aan het bepaalde in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, dat geneeskundige behandeling als uiterste middel plaatsvindt. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit een psychiatrische stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw veroorzaakt en dat verlenging van de a-dwangbehandeling noodzakelijk is.

 

Ter zitting is door klager naar voren gebracht dat het goed met hem gaat, maar dat hij niet goed reageert op de medicatie, hij kan er niet van slapen. Voordat klager de medicatie nam, kon hij wel goed eten en slapen. Klager is ook vermoeid en voelt zich slap, hij heeft last van slappe spieren en is duizelig. Klager heeft vaker aangegeven dat hij geen medicatie meer wil. Klager heeft niet gevraagd om alternatieve medicatie. Klager wil helemaal geen medicatie, omdat het niet goed voelt.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

Tegen een voorgenomen beslissing als bedoeld in artikel 34d, eerste lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden staat geen beroep op grond van artikel 69, eerste lid, onder g, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) open. Enkel tegen een definitieve beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 16c, eerste lid, van de Bvt, kan op grond van artikel 69, eerste lid, onder g, Bvt rechtstreeks beroep worden ingesteld (RSJ 2 juli 2014, 14/1196/TA en 14/1256/TA).

 

Klager beschikt over de adviezen en hulp van meerdere advocaten. De directeur heeft klagers advocaten meermaals bovenstaande toegelicht, namelijk dat er geen beklag en/of beroep open staat tegen het voornemen van een dwangbehandeling en dat een dergelijk klaagschrift moet wachten tot na ontvangst van de daadwerkelijke beslissing. Anders volgt iedere keer niet-ontvankelijkheid. Om die reden is de beklag- en beroepsclausule ook niet opgenomen in het voornemen. Klagers advocaten kiezen voor een andere route die naar de mening van de directeur belastend is voor onze klager, omdat deze route op niets uitloopt volgens vaste jurisprudentie van de RSJ.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid beklag

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

 

In artikel 46e, vijfde lid, van de Pbw is – voor zover hier van belang – bepaald dat indien voortzetting van de geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw nodig is, dit slechts geschiedt krachtens een schriftelijke beslissing van de directeur en de gedetineerde onverwijld een afschrift van de schriftelijke beslissing van de directeur ontvangt. De directeur dient dan in zijn beslissing aan te geven waarom van een behandeling alsnog het beoogde effect wordt verwacht.

 

Voordat de directeur de beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling neemt, pleegt hij – op grond van artikel 22c van de Penitentiaire maatregel (Pm) – in ieder geval overleg met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft.

 

De beroepscommissie stelt vast dat uit het verweer van de directeur volgt dat aan klager op 18 juli 2022 is medegedeeld dat de toepassing van de a-dwangbehandeling verlengd zal worden. Volgens de directeur betrof dit een mededeling voornemen verlenging dwangmedicatie. Klager heeft hiertegen op 20 juli 2022 – met hulp van de inrichting – beklag ingesteld. De directeur heeft klager op 21 juli 2022 gehoord inzake de verlengingsbeslissing a-dwangbehandeling en diezelfde dag beslist tot verlenging daarvan. Klager heeft tegen de verlengingsbeslissing van 21 juli 2022 geen beklag (meer) ingesteld.

 

Anders dan door de directeur is aangevoerd, stelt de wet met betrekking tot de verlengingsbeslissing van de a-dwangbehandeling niet de eis van het nemen (en mededelen) van een voorgenomen beslissing, zoals bij de startbeslissing van de a-dwangbehandeling wel het geval is. Naar het oordeel van de beroepscommissie had de directeur klager dan ook niet drie dagen voorafgaand aan de definitieve verlengingsbeslissing hoeven en moeten mededelen dat hij voornemens is de toepassing van de a-dwangbehandeling te verlengen.

 

De beroepscommissie stelt daarnaast vast dat uit klagers toelichting in het klaagschrift uitdrukkelijk volgt dat klager in beklag gaat tegen de verlenging van de gedwongen toepassing van medicatie en niet tegen het voornemen tot verlenging daarvan. Het standpunt van de directeur dat klager op 20 juli 2022 te vroeg beklag zou hebben ingesteld en dat klager had moeten wachten op de definitieve verlengingsbeslissing van 21 juli 2022, is naar het oordeel van de beroepscommissie in dit geval niet juist. De directeur heeft reeds op 18 juli 2022 aan klager medegedeeld dat verlenging van de a-dwangbehandeling zou volgen. De omstandigheid dat de directeur een buitenwettelijke beslissing aan klager heeft medegedeeld waartegen geen beklag open zou staan, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet aan klager worden tegengeworpen, te meer nu uit de inhoud van het klaagschrift – dat met hulp van de inrichting is opgesteld – volgt dat het klaagschrift inhoudelijk is gericht tegen de verlenging van toediening van dwangmedicatie – hetgeen op 18 juli 2022 aan klager is medegedeeld.

 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat klager ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag gericht tegen de beslissing van de directeur tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag.

 

Ontbreken van stukken

Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager toestemming gegeven zijn behandelplan aan de beroepscommissie toe te sturen. De directeur heeft na de zitting op verzoek van de beroepscommissie nadere stukken gedeeld, waaronder klagers behandelplan, de schriftelijke beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling en de second opinion van een onafhankelijke en niet bij klagers behandeling betrokken psychiater. Deze stukken zijn vervolgens met klagers raadsvrouw gedeeld en zij is in de gelegenheid gesteld de gronden van het beroepschrift (nader) schriftelijk aan te vullen. Gelet daarop is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake van het niet verstrekken van het dossier of het niet (volledig) informeren van klager. De beroepscommissie zal in beroep het beklag dan ook inhoudelijk behandelen.

 

Inhoudelijke beoordeling beklag

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van een psychotisch toestandsbeeld, dat momenteel grotendeels in remissie is, met onderliggende forse spanningen en boosheid die mogelijk vervloeiden uit paranoïde denkbeelden over zijn omgeving. Het zicht hierop was volgens de behandelend psychiater beperkt, omdat klager geleidelijk geheel uit contact raakte. Het gedrag van klager leidde ertoe dat hij volledig gedepriveerd raakte van elk menselijk contact, wat alleen maar schadelijk kan zijn voor zijn verdere ontwikkeling en het verloop van zijn detentie. De aanzienlijke verbetering van het toestandsbeeld na start van de medicatie kan volgens de behandelend psychiater worden gezien als een bevestiging van de (mogelijk al zeer langdurige) aanwezigheid van het toestandsbeeld.

 

Uit de aanvraag tot verlenging van de a-dwangbehandeling volgt dat de voortzetting van de medicamenteuze behandeling volgens de psychiater essentieel is om te voorkomen dat psychotische symptomen weer terugkeren dan wel toenemen. Hoewel klager meewerkt aan de medicamenteuze behandeling is het nog te vroeg om nu al te kunnen spreken van vrijwillige medicamenteuze behandeling. Het evenwicht is nog broos, aldus de psychiater. Uit de stukken volgt dat klager nu wel orale medicatie inneemt, maar dat hij dit niet uit vrije wil doet. Volgens de psychiater is het bij weigering essentieel dat deze medicatie zo nodig onder dwang kan worden voortgezet.

 

Volgens de behandelend psychiater lijkt de hypothese dat er sprake was van een psychotisch toestandsbeeld juist te zijn geweest. De veranderingen in het gedrag van klager en het verbleken van het toestandsbeeld lijken volgens de psychiater een effect van de medicatie. De kans is daarom zeer groot dat medicatie verder effectief zal zijn en dat door medicatie het gedrag van klager verder zal veranderen en daarmee de aanwezige risico’s verder zullen verminderen. Staken van de medicatie zal een omgekeerd effect hebben volgens de psychiater.

 

Uit de second opinion komt naar voren dat klager goed is in samenwerking en meedoet met alle activiteiten op de afdeling. Klager is het niet eens met de diagnose en de inname van zijn antipsychotica. Hij wil liever stoppen met zijn medicatie, maar neemt de medicatie in omdat het onder dwang is. Psychotische kwetsbaarheid is volgens de niet bij de behandeling betrokken psychiater bij klager aanwezig. Het risico is groot dat klager psychisch gaat ontregelen als hij zou stoppen met zijn medicatie. Er is bij klager volgens de second opinion-psychiater geen sprake van ziektebesef en -inzicht. De voorgeschiedenis van klager laat zien dat hij zich zal gaan verwaarlozen en het risico op agressie toeneemt, met gevaar voor de omgeving. De noodzaak van antipsychotische medicatie is nog aanwezig. De voorgeschiedenis en het huidig beeld laten zien dat klager geen medicatie accepteert, aldus de niet bij de behandeling betrokken psychiater.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de behandelend psychiater (en de niet bij de behandeling betrokken psychiater) bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. In de bestreden beslissing heeft de directeur voldoende toegelicht dat de voortzetting van het dwangtraject noodzakelijk is.

 

Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissing van de directeur voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken blijkt namelijk dat klager, ondanks de herhaaldelijk met hem hierover gevoerde motiverende gesprekken, weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen – hetgeen door klager zelf ter zitting ook naar voren is gebracht – terwijl de inname van medicatie door klager volgens de psychiaters de enige manier is waarop het gevaar dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kan worden weggenomen.

 

Tot slot is voldoende aannemelijk dat de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect kan bewerkstelligen, namelijk klagers vrijwillige inname van medicatie. Uit de stukken blijkt namelijk dat spoedig nadat klager antipsychotica toegediend had gekregen zijn toestandsbeeld en gedrag aanzienlijk zijn verbeterd, in die zin dat contact met hem mogelijk was en hij bereid was deel te nemen aan behandelonderdelen.

 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om de a dwangbehandeling voort te zetten niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beklag ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 22 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven