Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29627/GA, 23 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:23-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/29627/GA

 

Betreft [klager]

Datum 23 maart 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet voortvarend handelen door of namens de directeur ten aanzien van zijn verzoek om kortdurend re-integratieverlof.

 

De beklagcommissie bij de locatie De Schie heeft op 21 september 2022 het beklag gegrond verklaard (S-2022-000433). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

 

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsvrouw mr. T. Šandrk in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Op 13 juni 2022 heeft de inrichting klagers verzoek om verlof ingediend bij de selectiefunctionaris. Vanwege de onduidelijkheid die bij de Divisie Individuele Zaken (DIZ) bestond, heeft de selectiefunctionaris de procedure, tot nader orde, in de wachtstand gezet. Dit volgt uit een bericht van de selectiefunctionaris van 30 juni 2022. Op 11 en 19 juli 2022 heeft de inrichting de selectiefunctionaris aangeschreven met de vraag of er al meer bekend was over het re-integratieverlof, omdat de inrichting graag duidelijkheid wilde.

 

Het plaatsvervangend hoofd Detentie- & Re-integratie heeft daarnaast aangegeven dat die er niet van op de hoogte was dat het opmaken van de delictanalyse en risicotaxatie noodzakelijk was bij verlofaanvragen, waarbij de inrichting negatief heeft geadviseerd. Binnen DIZ is enige onduidelijkheid ontstaan over de vraag of het de bedoeling is geweest dat ook bij re-integratieverlof aan voornoemde voorwaarden moet zijn voldaan. Bij de inrichting is ook nooit aangegeven dat dit noodzakelijk is.

 

Er zijn andere procedures om op te komen tegen een beslissing van de selectiefunctionaris of het uitblijven van een beslissing. Klager is er om die reden op gewezen de procedure bij de selectiefunctionaris te doorlopen.

 

Standpunt van klager

Klager heeft op 13 maart 2022 een verzoek om verlof ingediend bij de casemanager. Op grond van artikel 3, zevende lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) dient bij de besluitvorming van een verzoek om verlof een delictanalyse en risicotaxatie als bedoeld in artikel 1.1. van het Besluit forensische zorg te worden betrokken. Nu er in klagers geval geen delictanalyse en risicotaxatie zijn afgenomen, heeft de selectiefunctionaris dit aangemerkt als een contra-indicatie voor het verlenen van verlof. Het verlofverzoek is afgewezen.

 

Namens de directeur is de casemanager direct verantwoordelijk voor de behandeling van de verzoeken om verlof en de detentiefasering. Onder die verantwoordelijkheid valt het afnemen van een dergelijke delictanalyse en risicotaxatie. Voorts is het de verantwoordelijkheid van de casemanager c.q. de directeur om een compleet selectieadvies in te leveren bij de selectiefunctionaris, zodat de selectiefunctionaris over de benodigde informatie beschikt om te kunnen beslissen. Ook voor de detentiefasering dient een risicotaxatie en delictanalyse te zijn afgenomen. Het is algemeen bekend dat een dergelijke afname maanden kan duren. Het had op de weg van de directeur gelegen om dit in elk geval aan te vragen, zodat de procedure rondom klagers verzoek om verlof niet onredelijk lang had geduurd. Klagers casemanager heeft onvoldoende voortvarend gehandeld.

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

3. De beoordeling

Het beklag is gericht tegen het niet voortvarend handelen door of namens de directeur ten aanzien van klagers verzoek om verlof, meer in het bijzonder met betrekking tot het aanvragen en uit laten voeren van een delictanalyse en risicotaxatie.

 

De beroepscommissie maakt uit de stukken op dat klager op 13 maart 2022 een verzoek om kortdurend re-integratieverlof heeft ingediend. Op 11 juli 2022 heeft de selectiefunctionaris in een bericht aan de inrichting het volgende laten weten:

 

“We hebben nog niet kunnen besluiten/adviseren over het verlofverzoek. Reden hiervan is dat betrokkene voor een ernstig gewelds- en/of zedendelict is veroordeeld. Artikel 3 lid 7 van de Rtvi bepaalt dat in die gevallen een delict analyse en risicotaxatie opgesteld dient te worden. Er is binnen DIZ enige onduidelijkheid ontstaan of het de bedoeling van de minister is geweest dat ook bij re-integratieverlof aan voornoemde voorwaarden moet zijn voldaan. In afwachting van een definitief antwoord van de bevoegde personen, wordt de beslissing/het advies tot nader order uitgesteld. Wij streven ernaar om zo spoedig mogelijk op het verlofverzoek terug te komen.”

 

Het was, zo begrijpt de beroepscommissie, dus nog onduidelijk of in klagers geval een delictanalyse en risicotaxatie moesten worden aangevraagd. De inrichting heeft op 11 juli 2022 en op 19 juli 2022 bij de selectiefunctionaris geïnformeerd naar de stand van zaken met betrekking tot klagers verzoek om verlof. Het is de beroepscommissie op grond van de stukken onduidelijk of en zo ja wat, de selectiefunctionaris in reactie hierop heeft aangegeven. Klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is vervolgens op 25 augustus 2022 afgewezen, onder meer vanwege het ontbreken van een delictanalyse en risicotaxatie.

 

De beroepscommissie is op grond van het voorgaande van oordeel dat de vertraging in de procedure rondom klagers verlofaanvraag niet kan worden toegeschreven aan de directeur. Het is immers de selectiefunctionaris geweest die de procedure in de wachtstand heeft gezet, om verduidelijking te krijgen over de vraag of een delictanalyse en risicotaxatie moesten worden aangevraagd. Het komt de beroepscommissie dan ook niet onredelijk voor dat de directeur in de tussentijd heeft gewacht met het aanvragen hiervan. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 23 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven