Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29786/TA, 16 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          22/29786/TA

  

Betreft [klager]

Datum 16 maart 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 21 juni 2022 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: b dwangbehandeling). Op 15 juli 2022 heeft het hoofd van de instelling beslist tot voortzetting van de b-dwangbehandeling.

 

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 3 oktober 2022 de klachten ongegrond verklaard (Me 2022-156 en Me 2022-173). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. I.A.C. van Mulbregt, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en […], jurist bij de instelling, (telefonisch) gehoord op de zitting van 19 januari 2023 in de Penitentiaire Inrichting Lelystad. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord. Mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

Na de zitting is namens het hoofd van de instelling nog nadere informatie overgelegd met betrekking tot de soort medicatie die klager krijgt. Deze informatie is ter kennisneming naar klager en zijn raadsvrouw gezonden.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de opgelegde maatregelen en meent dat deze beslissingen telkens onvoldoende gemotiveerd zijn en onvoldoende zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Een zwaarwegende maatregel als dwangbehandeling is in klagers geval niet volstrekt noodzakelijk geweest, nu er geen sprake van gevaar is geweest en er had kunnen worden volstaan met minder vergaande maatregelen. Voorts duurt de dwangbehandeling onevenredig lang voort. 

 

Klager betwist hetgeen door de instelling is aangegeven over een voorval van 15 juni 2022. Er is een discussie geweest tussen hem en de sociotherapeut, maar er was geenszins sprake van een situatie waarin hij de sociotherapeut had geslagen als er niemand tussen was gekomen. Klager is tijdens de discussie weggelopen om zich te onttrekken aan de situatie en heeft zeker niet de sociotherapeut willen slaan. Klager heeft vervolgens de volgende dag gewoon naar de beveiliging geluisterd. Er is dus op beide momenten geen sprake geweest van gevaar binnen de instelling. Ook was er geen sprake van dreiging van gevaar. Het enkele feit dat klager een discussie heeft gehad met de sociotherapeut, is onvoldoende om een dreiging van gevaar aan te nemen.

Daarnaast is dwangbehandeling een zeer zwaarwegende maatregel, die enkel in uiterste gevallen dient te worden opgelegd. Klager ervaart de maatregel als zeer ingrijpend, omdat hij voorafgaand aan de toediening van de dwangmedicatie al veel lichamelijke klachten had en hij door de toediening van de dwangmedicatie tevens veel lichamelijke klachten ervaart. In het geval van klager had de instelling met een minder vergaande maatregel kunnen volstaan.

 

Tot slot meent klager dat de duur van de maatregel onevenredig lang is. De maatregel duurt nu al enkele maanden voort. In die tijd heeft klager een grote gedragsverandering doorgemaakt. Klager is reeds rustiger en heeft zich bereid getoond om de samenwerking met de instelling aan te gaan en zich te laten behandelen. Sinds de dwangmedicatie aan klager is opgelegd, is de langdurige afzonderingsmaatregel die aan hem was opgelegd, opgeheven en recent is hij tevens vanwege zijn goede gedrag naar een volgende afdeling overgeplaatst. Klagers gedragsverandering staat los van de dwangmedicatie, nu hij zelf heeft besloten om de samenwerking met de instelling aan te gaan. Maar zelfs indien de medicatie invloed zou hebben gehad op zijn gedragsverandering, dan is het inmiddels tijd om de dwangmedicatie te stoppen, zodat hij kan laten zien dat hij zich ook zonder dwangmedicatie rustig kan gedragen. Dit is tevens van belang, nu aan klager een gemaximeerde tbs-maatregel is opgelegd. Voor een voorspoedig verloop van klagers resocialisatie is het stoppen van de dwangmedicatie essentieel.

 

Klager vindt tevens dat de psychiater aan wie een second opinion is gevraagd, te nauw betrokken is bij de zaak. De psychiater is werkzaam in de instelling en heeft wat klager betreft onvoldoende afstand van de zaak. Er is daarom geen sprake van een onafhankelijke psychiater en klager betwist de zorgvuldigheid waarmee de bestreden beslissingen zijn genomen.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Namens het hoofd van de instelling is verwezen naar hetgeen reeds in de beklagprocedure aan de orde is geweest. Na de zitting is namens de behandelend psychiater schriftelijk nog nader toegelicht dat olanzapine volgens het handboek agressie binnen de psychiatrie en de richtlijn persoonlijkheidsstoornissen doelmatig is tegen agressie en achterdocht. Deze medicatie is eerder effectief gebleken bij klager. Ten aanzien van het gevaar is namens de behandelend psychiater nog nader toegelicht dat ten tijde van de beslissingen en thans nog steeds sprake is van fors intern gevaar. Klager is nog niet stabiel ingesteld op medicatie. Als er een meer chronisch beeld is, wordt soms overgegaan op een a-dwangbehandeling. Er wordt op dit moment door de behandelend psychiater geen reden gezien voor een wijziging naar een

a-dwangbehandeling.

 

Na de beslissing tot voortzetting van de b-dwangbehandeling van 15 juli 2022 werd het overigens weer noodzakelijk geacht klager in afzondering te verplegen en op 28 juli 2022 heeft klager gedreigd met fysieke agressie. Op 29 juli 2022 is opnieuw tot verlenging besloten en de b-dwangbehandeling is sindsdien steeds met twee weken verlengd. Tegen die beslissingen is geen beklag ingediend zodat die ook in beroep niet aan de orde zijn.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder b, van de Bvt, kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een b dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts (doorgaans de behandelend psychiater) volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de instelling.

 

Voordat het hoofd van de instelling beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) met de arts die de b dwangbehandeling noodzakelijk acht, het afdelingshoofd en de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling of de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

 

Bij een b dwangbehandeling gaat het om personen die vanwege hun gedrag gevaar in de instelling opleveren en waarbij dreiging van gevaar op zichzelf al voldoende kan zijn. Het gaat in deze gevallen doorgaans om agressief gedrag van de betrokkene naar zichzelf of derden of hinderlijk gedrag van de betrokkene waardoor agressie van anderen kan worden opgeroepen of om zodanige verstoring van het leefmilieu op de groep dat groepsgenoten ernstig benadeeld worden in hun behandelingsproces. Bij de b dwangbehandeling kan het gaan om direct gevaar maar ook om de dreiging van gevaar, die naar inschatting van de instelling zonder medicatie is te verwachten. Bij de b dwangbehandeling hoeft geen sprake te zijn van de noodzaak tot ogenblikkelijk ingrijpen met medicatie.

 

Vaststaat dat psychiater ten H., tevens plaatsvervanger van het hoofd van de instelling, niet bij klagers behandeling is betrokken en de bestreden beslissingen heeft genomen na overleg met behandelend psychiater L., die ten tijde van de bestreden beslissingen van oordeel was dat een b-dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk was om het gevaar dat de stoornis van klager binnen de instelling deed veroorzaken af te wenden. De commissie voorbehouden beslissingen heeft geadviseerd tot voortzetting van de b-dwangbehandeling.

Het in beroep door klager ingenomen standpunt dat de psychiater aan wie een second opinion is gevraagd, te nauw betrokken is bij de zaak is voor de beoordeling van diens onafhankelijkheid wordt niet gevolgd. In het algemeen kan worden aangenomen, dat als een jaar is verlopen sinds de psychiater die het onderzoek heeft verricht voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, deze psychiater kan worden aangemerkt als zijnde ‘niet bij de behandeling betrokken’. Niet gebleken is dat de betreffende psychiater bij de behandeling van klager is betrokken.

 

Uit de namens het hoofd van de instelling verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren. Klager is gediagnosticeerd met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een licht verstandelijke beperking. Bij klager is sprake van impulsieve agressie. Hij heeft onvoldoende besef van zijn kwetsbaarheden en is onvoldoende in staat te (h)erkennen wanneer het minder goed met hem gaat. Klager heeft moeite met het reguleren van spanningen en komt snel in een negatieve interactie met een ander. Sinds zijn plaatsing in de instelling heeft hij zich meermalen dwingend, dreigend en vijandig opgesteld. Klager belooft telkens beterschap, maar past zijn gedrag niet aan. Klager wordt afgezonderd van medeverpleegden verpleegd. Regelmatig wordt de afzondering geëvalueerd en bekeken of klager meer vrijheden aan kan. Op 15 juni 2022 kan maar net worden voorkomen dat klager een sociotherapeut slaat. Omdat klager medicatie resoluut afwijst en sprake is van een continue dreiging, is besloten om een b-dwangbehandeling in te zetten om de agressie van klager te doen verminderen. Op 24 juni 2022 is gestart met de b-dwangbehandeling met een antipsychoticum (olanzapine). In de dagen erna kon de begeleiding door de Dienst Geïntegreerde Beveiliging (DGB) afgeschaald worden en kon klager weer verzorgingsmomenten op de groep hebben. Op 12 juli 2022 werd besloten de afzondering op te heffen, waarbij klager wel in bloktijden werd geplaatst. Op 15 juli 2022 is besloten om de b-dwangbehandeling voort te zetten, nadat de behandelend psychiater en de commissie voorbehouden beslissingen te kennen hebben gegeven dat de dwangmedicatie zijn werk doet, het verdere beloop moet worden afgewacht en het nog te vroeg is om te stoppen met de b-dwangbehandeling. Er waren op dat moment geen nieuwe bevindingen of inzichten met betrekking tot de noodzaak van de gedwongen behandeling. Ook stond klager niet open voor een vrijwillige behandeling met antipsychotische medicatie met agressiedempende werking.

 

Gelet op het voorgaande is door het hoofd van de instelling voldoende duidelijk gemaakt waarom het starten en voortzetten van de b dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar af te wenden dat de stoornis van klager binnen de instelling deed veroorzaken. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakte en dat een geneeskundige behandeling volstrekt noodzakelijk was om dit gevaar af te wenden. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de beslissingen van het hoofd van de instelling voldoen aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kunnen de beslissingen van het hoofd van de instelling om bij klager b dwangbehandeling te starten en die op 15 juli 2022 voort te zetten dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De opvolgende verlengingsbeslissingen vallen buiten de grenzen van dit beroep nu daartegen geen beklag is ingesteld. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

Ten overvloede stelt de beroepscommissie vast dat de schriftelijke mededeling van het hoofd van de instelling met betrekking tot de voortzetting van de b-dwangbehandeling van 15 juli 2022 dezelfde motivering bevat als de schriftelijke mededeling van het hoofd van de instelling met betrekking tot de start van de b-dwangbehandeling van 21 juni 2022. In de reactie van het hoofd van de instelling op het beklag en ter zitting van de beklagcommissie en de beroepscommissie is evenwel de grondslag voor de maatregelen voldoende nader toegelicht. De beroepscommissie merkt op dat als uitgangspunt heeft te gelden dat een schriftelijke mededeling zelf een toereikende en concrete motivering dient te behelzen. De beroepscommissie acht het wenselijk dat bij een eventuele nieuwe beslissing tot voortzetting van de b-dwangbehandeling het interne gevaar beter wordt gemotiveerd als sprake is van gewijzigde omstandigheden in het gedrag en de benadering van de verpleegde.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 16 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. T.B. Trotman voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. drs. F.M.J. Bruggeman, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven