Nummer 22/31035/GA
Betreft [klager]
Datum 14 april 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Detentiecentrum (DC) Rotterdam (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het vervaardigen van een vuurwapen, ingaande op 29 september 2022 (DT-2022-000464) en
b. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van 14 dagen, vanwege een poging tot suïcide, ingaande op 1 oktober 2022 (DT-2022-000464).
De beklagcommissie bij het DC Rotterdam heeft op 12 december 2022 beklag a. gegrond verklaard, vanwege het schenden van de hoorplicht, en een tegemoetkoming toegekend van €7,50. De beklagcommissie heeft beklag b. gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van €12,50 voor elke dag dat klager op grond van de ordemaatregel in de afzonderingscel heeft verbleven. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het DC Rotterdam, en klagers raadsman, mr. R. Delgado, gehoord op de zitting van 15 februari 2022 in de locatie De Schie. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De beklagcommissie gaat voorbij aan de stelling van de directeur dat klager het onderdeel van de klacht met betrekking tot het onjuist horen te laat heeft aangevoerd. Klager heeft een dag voor de zitting het verweerschrift ontvangen dat alle punten van zijn klaagschrift dekte. Vervolgens heeft klager ter zitting zijn klacht uitgebreid met de stelling dat hij onjuist gehoord zou zijn. Het uitbreiden van de klacht ter zitting is niet toegestaan, nu de directeur niet in de gelegenheid is hiertegen voldoende inhoudelijk verweer te voeren. Dit staat los van de vraag wanneer klager het verweerschrift heeft ontvangen. Nu het geen onderdeel was van de oorspronkelijke klacht, was de beklagcommissie niet bevoegd om hierover een oordeel te vellen. Dit onderdeel is dan ook ten onrechte gegrond verklaard. Ter zitting heeft de directeur nader toegelicht dat klager is gehoord met behulp van een medegedetineerde, een Poolse reiniger die voor klager verstaanbaar van en naar het Pools heeft getolkt.
Op 30 september 2022 is waargenomen dat klager probeerde zichzelf van het leven te beroven. De medische dienst was aanwezig om klager te behandelen. Klager verloor enkele keren het bewustzijn en moest worden gereanimeerd. Klager is toen overgebracht naar het ziekenhuis en kwam in de avonduren terug uit het ziekenhuis. In de avonduren is de gedragsdeskundige noch de inrichtingsarts aanwezig. Nu is waargenomen dat klager een poging tot suïcide heeft gedaan waarvoor hij naar het ziekenhuis moest worden gebracht, kan het niet als onredelijk of onbillijk worden beschouwd dat klager onder cameratoezicht is geplaatst.
Er was sprake van dusdanige spoed dat het advies van de gedragsdeskundige dan wel de inrichtingsarts niet kon worden afgewacht. Op 1 oktober 2022 is klager om 8:15 uur gezien door de medische dienst en om 11:35 uur is klager gezien door de spoedarts. Conform artikel 24a, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is het advies om cameratoezicht op te leggen zo spoedig mogelijk ingewonnen.
Klager was bij terugkomst uit het ziekenhuis op 30 september 2022 niet aanspreekbaar. De directeur heeft klager toen voor zijn eigen veiligheid in de observatiecel met cameratoezicht geplaatst. De volgende dag is klager gehoord toen hij aanspreekbaar was en heeft de arts geadviseerd tot toepassing van het cameratoezicht. Het verschil in de genoemde data in de dagrapportages waarnaar de raadsman verwijst en wat mogelijk voor verwarring zorgt, heeft te maken met het verschil in de aanmaakdatum van het logboekblad en de datum van de dagrapportage. De bovenste datum is van het logboekblad en daaronder staat de overdrachtsinformatie en dagrapportage.
Standpunt van klager
De raadsman betwist de stelling van de directeur dat de aanvulling van de klacht ten aanzien van het horen niet mogelijk is. Klager is niet gehoord in bijzijn van een tolk, maar van een medegedetineerde. Dat blijkt niet uit de mededeling van de disciplinaire straf. Het horen moet met waarborgen omkleed zijn. Het is niet duidelijk of er een goede vertaling is gegeven. Het horen heeft niet overeenkomstig de formele eisen die de wet stelt plaatsgevonden.
Er is geen bewijs dat er daadwerkelijk een advies door een arts of een gedragsdeskundige is gegeven over het cameratoezicht, wat een vereiste is. Wat de arts geadviseerd heeft blijkt niet. Er zijn twijfels over de betrouwbaarheid van de uitdraaien van de dagrapportage. Er worden namelijk tegenstrijdige data genoemd in de dagrapportages. Daarnaast is het de vraag of de ordemaatregel een gepaste reactie is.
3. De beoordeling
Beklag a.
De beroepscommissie is van oordeel dat de beklagcommissie de vermeende schending van de hoorplicht bij de beoordeling van het beklag heeft mogen betrekken, omdat dit – belangrijke – formele vereiste is verbonden aan de beslissing waartegen het beklag is gericht.
Ten aanzien van de gestelde schending is de beroepscommissie van oordeel dat met de toelichting van de directeur in beroep voldoende aannemelijk is geworden dat klager is gehoord in een voor hem begrijpelijke taal, als bedoeld in het bepaalde in artikel 57, eerste lid, aanhef en onder k, van de Pbw, nu klager is gehoord in bijzijn van een medegedetineerde die volgens de directeur voor klager verstaanbaar van en naar het Pools heeft getolkt (vergelijk RSJ 22 augustus 2022, R-20/7359/GA). De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag a, voor zover dat ziet op de gestelde schending van de hoorplicht, alsnog ongegrond verklaren.
Beklag b.
De beroepscommissie is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de directeur het advies van de inrichtingsarts zo spoedig mogelijk na het opleggen van cameratoezicht heeft ingewonnen. Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat er geen gedragsdeskundige of inrichtingsarts aanwezig was, toen klager op 30 september 2022, na zijn terugkeer uit het ziekenhuis in verband met een poging tot suïcide, in de observatiecel met cameratoezicht is geplaatst. Klager is de volgende ochtend om 8:15 uur gezien door de medische dienst en om 11:35 uur door de spoedarts, die de directeur toen heeft geadviseerd om cameratoezicht op te leggen. Daarmee is voldaan aan de eis van artikel 24a, tweede lid, van de Pbw. De wet stelt niet de eis dat dit advies op schrift moet zijn gesteld.
Uit de dagrapportage blijkt ook dat klager is gesproken door de spoedarts. Hoewel de dagrapportage mogelijk verwarring oproept over de data die daarin staan vermeld, ziet de beroepscommissie geen aanleiding om aan de toelichting van de directeur daarover te twijfelen.
De beroepscommissie is tegen deze achtergrond eveneens van oordeel dat de beslissing de directeur niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, gelet op het suïcidegevaar en de zorgen om klagers gezondheid en veiligheid.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ook in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart de klachten, voor zover in beroep aan de orde, alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter