Nummer 22/31230/GA
Betreft [Klager]
Datum 26 april 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: de directeur)
1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissing tot uitsluiting van de arbeid voor de duur van zes weken, ingaande op 29 juli 2022.
De beklagcommissie bij de PI Arnhem heeft op 20 december 2022 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €45,- (A-2022-457). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft [plv. vestigingsdirecteur], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Arnhem, gehoord op de zitting van 17 februari 2023 in de PI Lelystad. Als secretaris was ter zitting aanwezig [secretaris], secretaris bij de RSJ. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft echter geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid. [Toegevoegd management lid], toegevoegd management lid van de PI Arnhem, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager heeft zich meermaals ziekgemeld voor de arbeid terwijl hij niet ziek was. Zo ook op 26 juli 2022, toen hij zich ziek heeft gemeld voor de arbeid, maar wel fanatiek is gaan sporten op de luchtplaats. Dit is ook door klager bevestigd. Over klagers inzet voor de arbeid is met klager gesproken, maar hij heeft geen progressie geboekt ten aanzien van zijn inzet naar aanleiding van die gesprekken. Klagers werktempo is laag, hij is vaak onterecht afwezig, volgt instructies van het personeel niet op en probeert zelf te bepalen wat de regels zijn. Het gaat over klagers gedrag over een langere termijn en dat heeft in dit geval geleid tot een uitsluiting van de arbeid. Er waren meerdere werkmeesters en casemanagers betrokken bij de beslissing. Zij beoordelen of klager dient te worden uitgesloten van de arbeid.
Klager heeft aangegeven dat hij overgeplaatst wilde worden naar een andere arbeidszaal of wilde aftekenen voor de arbeid. Er is meermaals overleg geweest tussen de werkmeesters en het Hoofd Arbeid over het verloop van klagers arbeidsovereenkomst. Het standpunt van klager blijft dat de toiletten op de arbeid niet schoon waren en dat hij dus het recht had om weg te gaan, daar focust hij zich op. Klager vindt dat hij zich wel goed gedraagt en dat hij wel inspanningen verricht op de arbeid. Volgens klager is hij onterecht van de arbeid uitgesloten. De dagrapportages en het aantal onterechte ziekmeldingen laten een ander beeld zien.
Daarnaast is op 28 juli 2022 aan klager een voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd van twee dagen. Die straf is niet tenuitvoergelegd, omdat klager in gesprek is gegaan met de werkmeester over het (niet) opvolgen van de opdrachten van het personeel. Het opleggen van de voorwaardelijke disciplinaire straf moet los worden gezien van de uitsluiting van deelname aan de arbeid voor zes weken. Dit is ook duidelijk gemaakt aan klager en met hem besproken. Dit staat ook in de beschikking.
Standpunt van klager
Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep kenbaar te maken.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling arbeid gedetineerden (hierna: de Regeling) vervalt de zorgverplichting van de directeur voor de beschikbaarheid van arbeid ten aanzien van een gedetineerde die vanwege zijn gedrag tijdens de arbeid op grond van een besluit van de directeur structureel is uitgesloten van toegang tot arbeid. In het besluit bepaalt de directeur de duur van de uitsluiting.
Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet Straffen en Beschermen (Kamerstukken II 2018/2019, 35 122, nr. 3, p. 48, onderdeel K.) komt naar voren dat de arbeidsplicht per 1 juli 2021 is komen te vervallen, maar dat de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid in beginsel aan iedere gedetineerde wordt aangeboden. Het personeel zal gedetineerden motiverend bejegenen om gedetineerden de voordelen van deelname aan de arbeid te doen laten inzien. Gedetineerden die wel in staat, maar niet bereid zijn om zich in te zetten en een prestatie te leveren (ongemotiveerde gedetineerden), kunnen uitgesloten worden van de arbeid. De directeur dient deze beslissing niet lichtvaardig te nemen. Het voorgaande volgt eveneens uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling arbeid gedetineerden (Stcrt. 2021, 28357).
Uit de stukken volgt dat klager met ingang van 29 juli 2022 voor de duur van zes weken is uitgesloten van deelname aan de arbeid. Anders dan de directeur eerder naar voren heeft gebracht, betreft dit een beslissing van de directeur. Uit de melding van de werkmeester van 29 juli 2022 komt naar voren dat klager langere tijd laat zien dat hij zich niet volgens afspraak wil inzetten op de arbeid. Klagers werktempo is laag, hij is onterecht afwezig, volgt instructies niet op en probeert zelf te bepalen wat de regels zijn. Volgens de werkmeester heeft klager meerdere malen de kans gehad om verbetering te laten zien, maar acteert hij hier niet op. Naar het oordeel van de beroepscommissie is uit de stukken voldoende aannemelijk geworden dat klager niet is uitgesloten van de arbeid op grond van één enkel incident, maar dat het een opbouw van incidenten en gebeurtenissen is geweest waarmee klager door zijn gedrag heeft laten zien zich niet in te zetten en een prestatie te willen leveren. Uit de stukken volgt dat klager meermaals in de gelegenheid is gesteld zijn gedrag aan te passen en zich in te zetten voor de arbeid, maar dat hij dit niet heeft gedaan.
Aan klager is op 28 juli 2022 een voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd van twee dagen opsluiting in de eigen cel wegens het op 27 juli 2022 niet opvolgen van opdrachten van het personeel, toen het personeel klager vroeg aan het werk te gaan. De disciplinaire straf is niet ten uitvoer gelegd, omdat klager – conform de voorwaarde – met de werkmeester hierover in gesprek is gegaan. Het incident waarvoor klager voorwaardelijk disciplinair gestraft is, betreft één in een reeks van incidenten die door de directeur zijn betrokken bij zijn beslissing klager uit te sluiten van de arbeid. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur ook dat incident kunnen meewegen bij de beoordeling van klagers inzet en zijn bereidheid een prestatie te leveren voor de arbeid in het kader van de beslissing tot uitsluiting van deelname aan de arbeid.
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de beslissing van de directeur klager uit te sluiten van deelname aan de arbeid voor de duur van zes weken niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt gelet op hetgeen uit de toelichting van de directeur ter zitting van de beroepscommissie en de stukken uit het dossier naar voren komt aangaande klagers gedrag, inzet en motivatie ten aanzien van de arbeid. Evenmin is de uitsluiting disproportioneel. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag voor de toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 26 april 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. Y.P. Schleijpen, secretaris.
secretaris voorzitter