Nummer 22/27170/GV
Betreft [klager]
Datum 14 maart 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 april 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het door klager aangedragen verlofdoel, het herstellen van de familiebanden, betreft een re-integratieactiviteit die aansluit bij de doelen in zijn detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). Hij wil graag met zijn partner naar zijn moeder en naar een zorgboerderij om zijn zoon te verrassen.
Er dient een belangenafweging plaats te vinden. Er wordt in de bestreden beslissing slechts gesteld dat de risico’s onmogelijk kunnen worden beheerst. Uit de beslissing volgt niet om welke reden de risico’s als onbeheersbaar worden gezien. Daarbij volgt uit het advies van de reclassering dat zij de risico’s laag inschat. Bovendien dateert de bestreden beslissing van 20 april 2022 en is klagers GVM-status door het Operationeel Overleg op 13 april 2022 afgeschaald van ‘hoog’ naar ‘verhoogd’. Dit is door verweerder niet meegenomen in de beslissing en door de vrijhedencommissie en het Openbaar Ministerie (OM) niet meegenomen bij de adviezen. Daar komt bij dat klager al enige tijd niet meer op de Afdeling Intensief Toezicht, maar op een reguliere afdeling, op de gezinsvleugel verblijft.
Klager heeft zijn zoon in maart 2022 tijdens een incidenteel verlof mogen bezoeken. Dit bezoek is positief verlopen. De jeugdbeschermer en de moeder van klagers zoon zijn op de hoogte van het verzoek om verlof en zijn daarmee akkoord. Bovendien is de moeder van klagers zoon bereid om samen met klager naar de zorgboerderij te gaan. Klager zal voorafgaand aan het bezoek een gesprek met de jeugdbeschermer hebben om te bespreken hoe ze dit het beste kunnen aanpakken.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Verweerder heeft de bestreden beslissing en de onderliggende stukken toegestuurd, maar daarbij geen inhoudelijke reactie gegeven.
3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft verweerder meerdere keren verzocht om de stukken en een inhoudelijke reactie op het beroepschrift toe te sturen. In zaken zoals deze – waarin al een lange periode is verstreken, zonder dat het verweer is ontvangen – heeft de beroepscommissie vervolgens (eenmalig) verzocht om in ieder geval de stukken toe te sturen. De beroepscommissie stelt vast dat verweerder daarop de stukken heeft toegestuurd en daarbij niet inhoudelijk heeft gereageerd. In dit geval bevatten de stukken voldoende informatie om een uitspraak te kunnen doen op het beroep. Op basis daarvan overweegt de beroepscommissie als volgt.
Klager is sinds 23 oktober 2018 (in Nederland) gedetineerd. Hij ondergaat – na omzetting via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) – een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens onder andere deelname aan een criminele organisatie. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 16 september 2023.
De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het D&R-plan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
- de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
- de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.
In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.
De inhoudelijke beoordeling
Klager heeft verzocht om kortdurend re-integratieverlof om de band met zijn partner, zoon en moeder te kunnen herstellen. Verweerder heeft dat verzoek conform de adviezen van de vrijhedencommissie en het OM afgewezen. Klager zou volgens verweerder bovendien op andere manieren kunnen werken aan zijn re-integratiedoel.
Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet straffen en beschermen blijkt dat van de gedetineerde, als blijk van zijn motivatie en in het kader van een gefaseerde opbouw, wordt gevraagd om al binnen de muren van de inrichting te werken aan zijn re-integratie(doelen). In het kader van het herstel van familiebanden kan bijvoorbeeld worden verwacht dat de gedetineerde hieraan invulling geeft, althans probeert te geven, door bezoek, telefoneren en/of het schrijven van brieven. Naar het oordeel van de beroepscommissie is voldoende aannemelijk geworden dat klager op het moment van de bestreden beslissing voldeed aan wat er in dit opzicht van hem gevraagd wordt. Het recht van klager om in de inrichting contact met zijn familie te onderhouden staat er op zichzelf niet aan in de weg dat klager in het kader van zijn re-integratie en in de laatste fase van zijn detentie zijn familie tijdens een (kortdurend) re-integratieverlof bezoekt. De afwijzing van klagers verzoek kan daarom niet worden gerechtvaardigd met de reden dat hij op een andere manier zou kunnen werken aan zijn re-integratiedoel.
Hoewel uit het advies van de reclassering volgt dat de risico’s als laag worden ingeschat, is het zo dat dat advies uit 2020 stamt en klager later, op 13 oktober 2021, een GVM-status toegekend heeft gekregen. Op 13 april 2022 is klager de GVM-status ‘verhoogd’ toegekend. In die beslissing staat dat er vermoedens zijn van voortgezet crimineel handelen in detentie, bestaande uit het geven van opdrachten tot invoer van contrabande, het gebruiken van ten minste acht telefoonkaarten van medegedetineerden, het zich bezighouden met zaken van stenen en goud, een bedreiging door klager vanuit de isoleercel en het ontvangen van foto’s van de partners van medegedetineerden. Nu er geen middelen voorhanden zijn om de uit klagers GVM-status voortvloeiende toezichtsmaatregelen te kunnen handhaven tijdens een kortdurend re-integratieverlof van klager, heeft de vrijhedencommissie negatief geadviseerd.
De beroepscommissie is met de vrijhedencommissie van oordeel dat klager aan de hand van incidentele verloven onder begeleiding en toezicht van Extra Beveiligd Vervoer, in samenspraak met Jeugdbescherming [locatie] en [zorgverlener], het contact met zijn zoon weer kan oppakken. Dat is onder voornoemde omstandigheden en ten tijde van de bestreden beslissing meer passend dan het inzetten van een zelfstandig kortdurend re-integratieverlof.
Voor zover namens klager nog wordt aangevoerd dat zijn GVM-status niet zonder meer in de weg kan staan aan het verlenen van het verzochte verlof, overweegt de beroepscommissie dat zij zich daarin kan vinden, maar dat er in dit geval ten tijde van de bestreden beslissing meer waarde gehecht kon worden aan het op een juiste wijze handhaven van de getroffen toezichtsmaatregelen en daarmee het kunnen beschermen van de maatschappij. De beroepscommissie benadrukt wel dat naarmate de einddatum van klagers detentie nadert, zijn belang om zijn invrijheidsstelling voor te bereiden door middel van vrijheden aan gewicht zal toenemen.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden ten tijde van de bestreden beslissing een contra-indicatie vormden voor verlofverlening in de vorm van zelfstandig kortdurend re-integratieverlof. Deze rechtvaardigen de afwijzing van klagers verlofaanvraag. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 14 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter