Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/27558/GV, 16 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/27558/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    16 maart 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klagers raadsman, mr. W.B.O. van Soest, heeft beroep ingesteld tegen een beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) ‘inhoudende de afwijzing van het tweede verzoek om kortdurend re-integratieverlof’ van klager.

2. De beoordeling 
Uit de stukken volgt dat verweerder op 26 april 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof op grond van artikel 14, eerste lid, onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting heeft ontvangen en beoordeeld aan de hand van de regelgeving en de over klager uitgebrachte adviezen. Op grond daarvan heeft verweerder bij beslissing van 29 april 2022 beslist het verzoek af te wijzen. Op deze beslissing is niets aangetekend over de uitreiking daarvan.

Klagers raadsman heeft op 1 mei 2022 de Divisie Individuele Zaken per e-mail verzocht om aan hem de beslissing en het selectieadvies tot afwijzing van het verzoek tot kortdurend re-integratieverlof van klager te doen toekomen. Voor dit verzoek heeft klagers raadsman per e-mail op 8 mei 2022, 15 mei 2022 en 17 mei 2022 opnieuw aandacht gevraagd. 

Op 26 mei 2022 heeft klagers raadsman beroep ingesteld. De gronden van beroep worden aangevangen met de mededeling dat klager in de inrichting heeft vernomen dat dat zijn tweede verzoek om kortdurend re-integratieverlof zou zijn afgewezen, waarop klager zijn raadsman gelijk heeft gebeld met de vraag om de beslissing op te vragen, waaraan door klagers raadsman direct gevolg is gegeven door de selectiefunctionaris te mailen.

De beroepscommissie stelt vast dat dit laatste heeft plaatsgevonden op 1 mei 2022. Hoewel naar aanleiding van dit verzoek en de aandacht die daarvoor bij herhaling is gevraagd, de bestreden beslissing en het bijbehorende selectieadvies niet aan klagers raadsman zijn verstrekt, maakt deze gang van zaken aan de zijde van verweerder – die bepaald geen schoonheidsprijs verdient – niet dat het beroep van 26 mei 2022 als tijdig kan worden aangemerkt. Klager heeft immers rond, dan wel op 1 mei 2022 kennis gekregen van de afwijzing van zijn verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Op basis van artikel 73, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) had vanaf dat moment binnen zeven dagen beroep (op nader aan te voeren gronden) dienen te worden ingesteld. Er geldt geen zelfstandige beroepstermijn voor de raadsman. De beroepscommissie zal klager hierom niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

Overigens merkt de beroepscommissie op dat de Pbw niet voorziet in de door klager voorgestane compensatie voor de gang van zaken.

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.


Deze uitspraak is op 16 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, F. van Dekken en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven