Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22409/GA, 31 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22409/GA

    

Betreft [klager]

Datum 31 maart 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet bespreken van klager in het Psycho Medisch Overleg (PMO) over het verlenen van een indicatiestelling.

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 15 juli 2021 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PL2021/392). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. J.W. Vedder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

Op 2 december 2022 heeft klagers raadsman zich teruggetrokken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De klacht richt zich tegen het niet verlenen van een indicatiesteling voor een plaatsing  in een instelling voor begeleid wonen in het kader van deelname aan een penitentiair programma (PP). Klager is wel ontvankelijk in zijn klacht. De verantwoordelijkheid ligt bij de directeur. Het is beleid van de directeur om het PMO geen indicatiestelling te laten verlenen aan gedetineerden die niet in beeld zijn bij het PMO. Dit beleid is in strijd met artikel 2 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en daarmee beklagwaardig. In andere inrichtingen worden wel indicatiestellingen afgegeven, bijvoorbeeld wanneer de reclassering dit in het kader van deelname aan een PP adviseert. Er wordt door de directeur niet gemotiveerd waarom er bij klager geen zorgvraag bestaat.

 

Klager verzoekt de beroepscommissie om bij het hoofd zorg, het hoofd van de psychologen en klagers casemanager inlichtingen in te winnen (artikel 69, vijfde lid, onder c., van de Pbw). Zij kunnen immers bevestigen dat het beleid is van de directeur om geen indicatiestellingen af te geven aan gedetineerden die niet in beeld zijn bij de inrichtingspsycholoog.

 

Er is geen medische beslissing genomen. De beslissing om klager niet te bespreken is geen medisch handelen in de zin van artikel 71b van de Pbw. Er is ook geen sprake van personen die bij de zorg van klager zijn betrokken.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft meegedeeld dat hij zich kan vinden in de uitspraak van de beklagcommissie.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht om nadere inlichtingen op te vragen bij het hoofd zorg, het hoofd van de psychologen en klagers casemanager over het beleid van de directeur. De stukken bevatten echter voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

De beroepscommissie begrijpt klagers klacht als gericht tegen het niet voortvarend handelen van de directeur in het kader van klagers detentiefasering door klager niet voor te dragen voor bespreking in het PMO. Dat is beklagwaardig in de zin van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Daarom zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in het beklag. Om proceseconomische redenen zal de beroepscommissie het beklag in eerste en enige instantie afdoen.

 

In het kader van een verzoek tot deelname aan een PP is de directeur verantwoordelijk voor het opstellen van een selectieadvies met alle noodzakelijke stukken. Voor begeleid wonen in het kader van deelname aan een PP is een indicatiestelling vereist. Op grond van artikel 5.1, derde lid, onder a, van het Besluit forensische zorg (oud) (Bfz) was ten tijde van het beklag het PMO bevoegd tot indicatiestelling.

 

De directeur geeft in het verweerschrift in beklag aan dat het beleid is binnen de PI dat psychologen geen indicatiestelling afgeven voor een gedetineerde waarbij geen zorgindicatie bestaat. De directeur verwijst daarmee naar algemeen beleid en er is niet gebleken dat het PMO ten aanzien van klagers verzoek heeft beslist tot het niet afgeven van een indicatiestelling.

 

De directeur had naar het oordeel van de beroepscommissie klagers verzoek dienen voor te leggen aan het PMO om te beslissen over een indicatiestelling. Daarom zal de beroepscommissie het beklag gegrond verklaren. Aangezien het onduidelijk is of klager in aanmerking zou zijn gekomen voor deelname aan een PP, zal zij aan klager een tegemoetkoming toekennen van €40,-.

 

De beroepscommissie overweegt ten overvloede dat sinds 1 juli 2021, door de wijziging van artikel 5.1, vierde lid, onder a, van het Bfz, het PMO en de reclassering beide bevoegd zijn tot indicatiestelling van begeleid wonen. De wetgever heeft hierover opgemerkt in de Nota van Toelichting (Stb. 2021, 251): “Indien de reclassering en de casemanager van de penitentiaire inrichting een indicatiestelling in het kader van de re-integratie nodig achten, wordt dit besproken in het zogeheten multidisciplinair overleg, waaraan ook het PMO deelneemt. Indien in dat overleg blijkt dat het PMO geen actieve betrokkenheid heeft bij de betreffende gedetineerde, het PMO van mening is dat indicatiestelling in dit geval niet tot hun taak hoort of het de laatste drie maanden van de detentie betreft, kan de reclassering indiceren. Indien de zorg start tijdens de detentietitel is instemming met de indicatiestelling van de reclassering door het multidisciplinair overleg vereist. De directeur van de penitentiaire inrichting beslist uiteindelijk op basis van de indicatiestelling over de daadwerkelijke inzet van forensische zorg voor gedetineerden. Deze werkwijze borgt dat een indicatie wordt gesteld voor de benodigde zorg, zonder dat er dubbel wordt geïndiceerd”.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-.

 

Deze uitspraak is op 31 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven