Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/23830/GA, 22 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:22-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/23830/GA

              

Betreft [klager]

Datum 22 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 6 november 2020 vanwege fysiek geweld jegens een medegedetineerde ingaande op 6 november 2020;

b. het niet verstrekken van een medisch matras tijdens klagers verblijf in de isoleercel.

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Zwolle heeft op 30 augustus 2021 het beklag voor wat betreft beklagonderdeel a. ongegrond verklaard en wat betreft beklagonderdeel b. zich onbevoegd verklaard (Z1-2020-1146). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

 

Klagers raadsman, mr. D. Wijburg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Zwolle (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beklagrechter is ten onrechte uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van het slachtoffer. Klager heeft van meet af aan zich op het standpunt gesteld dat hij niets met het incident te maken heeft gehad. Objectieve bevindingen waaruit zijn betrokkenheid kan blijken, worden niet genoemd. Klager is niet als verdachte aangemerkt in enige zaak naar aanleiding van dit incident. De beslissing aan klager een disciplinaire straf op te leggen is onredelijk en onbillijk gelet op de omstandigheid dat zijn betrokkenheid niet voldoende aannemelijk is geworden.

Klager meent voorts dat de beklagrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft geacht een beslissing te nemen op klagers klacht ten aanzien van zijn medisch matras. Klager heeft erover geklaagd dat hem zijn medisch matras is geweigerd bij de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf. Dit leidt tot een onredelijke en onbillijke situatie. Klager heeft hierdoor veel rugklachten ervaren. Het betreft geen medische beslissing, maar ziet op de directeursbeslissing op grond waarvan klager in de isoleercel is geplaatst. De directeur was bekend met de omstandigheid dat klager een medisch matras behoeft en daar ook recht op heeft. De beklagrechter was dus bevoegd.

 

Standpunt van de directeur

Op 6 november 2020 heeft een medegedetineerde gemeld dat hij in elkaar is geslagen in de keuken tijdens het recreatieblok. Ten tijde van het voorval bevond klager (de beroepscommissie begrijpt: het slachtoffer) zich in de keuken en stond hij te koken. Het slachtoffer is met een koekenpan op zijn hoofd geslagen door een medegedetineerde en vervolgens door andere medegedetineerden in elkaar geslagen, waardoor hij ernstige verwondingen heeft opgelopen waaronder een grote hoofdwond. Hij is hiervoor behandeld door de Medische Dienst.

Klager stelt dat ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de verklaringen van het slachtoffer. De beroepscommissie heeft in de uitspraak over hetzelfde incident op het beroep van een van de andere medegedetineerden (RSJ 3 januari 2022, 21/20022/GA) geoordeeld dat de directeur zich op het standpunt heeft kunnen stellen geen aanwijzingen te hebben dat de verklaring van het slachtoffer als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt.

Ook stelt klager dat zijn betrokkenheid niet voldoende aannemelijk is geworden. Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd vanwege betrokkenheid bij een vechtpartij. Het gaat bij de te maken weging van feiten en omstandigheden in het onderhavige geval in beginsel niet zozeer om de vraag of er kan worden vastgesteld wie de vechtpartij is begonnen en welke rol de gedetineerde hierin heeft gehad, maar – meer in het algemeen – om de verwijtbare betrokkenheid van de gedetineerde bij de vechtpartij.

Uit camerabeelden blijkt dat klager zich ophield in de recreatieruimte ten tijde van het incident. Het slachtoffer heeft op basis van aan hem getoonde foto’s klager met nog enkele andere medegedetineerden aangewezen als degene door wie de mishandeling is gepleegd. De beroepscommissie kent in de bovengenoemde uitspraak van 3 januari 2022 aan de herkenning van klager op de foto’s een belangrijk gewicht toe. Ook heeft klager zich niet gedistantieerd van het incident noch is gebleken dat hij van de mishandeling melding heeft gedaan bij het personeel. Gelet op dit samenstel van feiten en omstandigheden is voldoende aannemelijk dat klager betrokken is geweest bij het incident.

Wat betreft de weigering van een medisch matras, zijn bij de medische dienst op 20 juli 2020 en 7 september 2020 geen bijzonderheden bekend, behalve dat klager voor de helft arbeidsongeschikt is. Er is gehandeld conform artikel 18 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen. Overigens bestaat een medisch matras niet. Hoogstens kan worden gesproken van een niet-standaard of aangepast matras. De directeur verwijst hiervoor naar RSJ 6 maart 2019, R-18/2054/GM.

 

3. De beoordeling

a.

Op grond van artikel 51, eerste lid, onder a in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan de directeur aan een gedetineerde een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

 

Op 6 november 2020 is een medegedetineerde in de keuken van de recreatieruimte in elkaar geslagen door meerdere gedetineerden. Het slachtoffer is met een koekenpan op zijn hoofd geslagen en daarna door andere gedetineerden in elkaar geslagen. Hierbij heeft het slachtoffer ernstige verwondingen opgelopen. Klager stelt dat hij niets te maken had met dit incident.

 

De beroepscommissie is van oordeel dat uit het samenstel van feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk is geworden dat klager betrokken is geweest bij voornoemd incident. De beroepscommissie komt op grond van het volgende tot dit inhoudelijke oordeel:

-    Op de camerabeelden was zichtbaar dat klager aanwezig was in de recreatieruimte op het moment van het incident;

-    Klager heeft aangegeven dat hij van niets weet en niets heeft gezien, wat de beroepscommissie onwaarschijnlijk acht;

-    Het slachtoffer heeft op basis van de aan hem getoonde foto’s klager met nog enkele andere medegedetineerden aangewezen als degenen door wie de mishandeling is gepleegd, klager zou degene zijn geweest die het slachtoffer met een koekenpan op zijn hoofd heeft geslagen;

-    Klager heeft zich niet gedistantieerd van het incident noch is gebleken dat hij van de mishandeling melding heeft gedaan bij het personeel.

 

De beroepscommissie acht van belang dat het slachtoffer nieuw op de afdeling was en dat hem de foto’s van alle gedetineerden van de afdeling zijn getoond. De beroepscommissie kent aan de herkenning van klager op de foto’s door het slachtoffer een belangrijk gewicht toe. Hoewel de beroepscommissie in andere beroepszaken over hetzelfde incident heeft geconstateerd dat de camerabeelden niet zijn bewaard, kan dit niet tot een andere conclusie leiden. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

b.

Op grond van artikel 69, eerste lid in verbinding met artikel 68, eerste lid, van de Pbw staat geen beroep open tegen het oordeel van de beklagcommissie zich onbevoegd te verklaren ten aanzien van dit onderdeel van het beklag. Klager kan daarom niet in zijn beroep worden ontvangen.

 

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat de onbevoegdverklaring door de beklagcommissie haar juist voorkomt, nu gesteld noch gebleken is dat de medische dienst aan de directeur aanwijzingen heeft gegeven als bedoeld in artikel 42, vierde lid, onder b, van de Pbw omtrent een medisch of aangepast matras in de strafcel. Op grond van artikel 4 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen bezoekt de arts of verpleegkundige de gedetineerde zo spoedig mogelijk in de strafcel. Bij die gelegenheid had klager zijn wens omtrent een medisch of aangepast matras kenbaar kunnen maken. Klagers klacht betreft een medische kwestie waarvoor een andere procedure geldt.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft beklagonderdeel a ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep wat betreft beklagonderdeel b.

 

Deze uitspraak is op 22 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven