Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/28007/GV, 7 maart 2023, beroep
Uitspraakdatum:07-03-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/28007/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    7 maart 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 november 2021 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. De beroepscommissie heeft dat beroep op 1 juni 2022 gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen (RSJ 1 juni 2022, 21/24133/GV). 

Verweerder heeft op 7 juni 2022 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof (opnieuw) afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het beroepschrift dateert van 18 juni 2022. Op dat moment had klager pas twee kortdurende re-integratieverloven van twee uren genoten. Zijn derde verlof vond plaats op 30 juli 2022 en zijn vierde verlof vond plaats op 13 augustus 2022. Klager is tussen zijn tweede en derde verlof nog in beklag gegaan over de intrekking van zijn derde verlof, dat gepland stond op 17 juni 2022 en wegens een voor klager ongegronde reden werd ingetrokken op 16 juni 2022. Door die intrekking heeft klager beroep ingesteld tegen de beslissing van 7 juni 2022. Dat verweerder klagers derde en vierde verlof betrekt in zijn reactie op het beroepschrift, is dus niet correct. 

Klager vraagt zich af wat het nut van een verlofplan is, als dat toch niet wordt nageleefd. Vanaf het indienen van klagers eerste verlofaanvraag op 18 juni 2021 heeft klager, van de 22 verlofaanvragen en ondanks een goedgekeurd verlofplan, slechts vier kortdurende re-integratieverloven genoten. Hij heeft veertien jaar goed gedrag vertoont en dit levert niets op. Door de eerste negatieve beslissing op klagers verlofaanvraag werden de nieuwe verlofaanvragen aangehouden door het multidisciplinair overleg en/of de vrijhedencommissie, zo blijkt uit het vrijhedenadvies. Daardoor is klager de kans ontnomen om in aanmerking te komen voor verloven. 

Standpunt van verweerder
Klagers verzoek is afgewezen, omdat klager reeds tweemaal voor hetzelfde doel (buiten wandelen) kortdurend re-integratieverlof heeft genoten. Verweerder bestrijdt bovendien dat klager onvoldoende de kans krijgt om te re-integreren. Klager heeft op 16 maart 2022 een positieve beslissing ontvangen voor zijn eerste kortdurende re-integratieverlof met als doel het buiten wandelen. Inmiddels heeft hij vier keer verlof gehad. Tijdens het laatste verlof heeft klager van 9:00 uur tot 17:00 uur een bezoek gebracht aan zijn zus. Uit het vrijhedenadvies van 5 september 2022 volgt dat er thans geen nieuwe verlofaanvragen lopen, omdat het klager te veel frustraties oplevert. 

3. De beoordeling
Klager is sinds 12 februari 2008 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 24 jaar met aftrek, wegens onder andere moord. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 8 februari 2024.

De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan (D&R-plan). 

In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.

De inhoudelijke beoordeling 
Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof op 7 juni 2022 (opnieuw) afgewezen, omdat er reeds op 16 maart 2022 een positieve beslissing was genomen ten aanzien van hetzelfde re-integratiedoel en er vervolgens op 4 mei 2022 positief is geadviseerd ten aanzien van hetzelfde re-integratiedoel. Daarbij is mede van belang dat er vanuit de inrichting zou worden ingezet op re-integratieverlof door middel van een persoonsgerichte benadering. 

Het kortdurend re-integratieverlof is primair bedoeld voor het regelen van praktische zaken om de terugkeer in de samenleving voor te bereiden, vooruitlopend op langdurend re-integratieverlof, deelname aan een penitentiair programma en/of de (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Er dient daarbij sprake te zijn van een gefaseerde opbouw van het verlof. Als een gedetineerde op grond van eenzelfde re-integratiedoel vaker voor het verlenen van (kortdurend) re-integratieverlof in aanmerking komt, dan kan dit eventueel met behulp van een verlofschema worden geïllustreerd (Stcrt. 2021, 28357). Het voorgaande is ook van betekenis bij de beoordeling van het eventuele beklag en/of beroep van de gedetineerde tegen de afwijzing van een verzoek om re-integratieverlof.

Uit het dossier volgt dat op 3 mei 2022 een verlofplan bij verweerder is ingediend met betrekking tot klagers tweede, derde en vierde verzoek om kortdurend re-integratieverlof. Vervolgens heeft verweerder op 4 mei positief geadviseerd voor het tweede verlof van klager. Klagers casemanager heeft daarop contact opgenomen met verweerder en verweerder heeft toen aangegeven ook positief te adviseren voor klagers derde en vierde verlof. Klager heeft blijkens de stukken op 8 april 2022, 24 mei 2022, 30 juli 2022 (in plaats van het ingetrokken verlof op 17 juni 2022) en 13 augustus 2022 kortdurend re-integratieverlof – volgens zijn verlofplan – genoten. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat verweerder klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof op 7 juni 2022 (alsnog) in redelijkheid heeft kunnen afwijzen, nu – na de afwijzende beslissing van 2 november 2021 – de verlofverlening volgens klagers verlofplan reeds in gang was gezet. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 7 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven