Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24662/GA, 31 juli 2023, beroep
Uitspraakdatum:31-07-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    21/24662/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    31 juli 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft, voor zover in beroep aan de orde, beklag ingesteld tegen een ordemaatregel van “14 dagen intrekken / beperken van verlof (art. 5.4d PBW) te weten: Verzoek tot beëindiging PP vanwege het meerdere malen overtreden van het locatiegebod”, ingaande op 23 september 2021.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 2 december 2021 het beklag ongegrond verklaard (NM2021/1035). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. W. Hendrickx, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Aan klager is ten onrechte een ordemaatregel opgelegd strekkende tot het intrekken/beperken van het verlof in afwachting van een besluit tot beëindiging van zijn deelname aan een penitentiair programma (PP). Klager is niet op de hoogte gesteld van enig locatieverbod en is niet buiten geweest op tijden waarop dit hem niet was toegestaan. Onderbreking van de deelname aan een PP heeft verstrekkende gevolgen voor zijn resocialisatietraject. 

Klager verzoekt hem een passende schadevergoeding toe te kennen, die rechtdoet aan de immateriële schade die klager heeft geleden en nog zal lijden.

Standpunt van de directeur
De beslissing van de directeur om klager een ordemaatregel op te leggen en om de selectiefunctionaris te adviseren om klagers deelname aan een PP te beëindigen is niet onredelijk of onbillijk. Gedetineerden worden, voorafgaand aan de aanvang van het PP, uitgebreid ingelicht over de gestelde (bijzondere) voorwaarden. 

Zoals reeds in beklag aangevoerd, volgt uit de beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming tot beëindiging van klagers deelname aan een PP dat hij viermaal voorkomt in het politiesysteem wegens overtreding van het opgelegde locatieverbod. Klager heeft niet aangetoond dat dit onjuist zou zijn. 

3. De beoordeling
Relevante wetgeving
De Minister voor Rechtsbescherming is bevoegd tot het beëindigen van het PP, indien een gedetineerde niet langer aan de voorwaarden voor deelname aan een PP voldoet (artikel 15, tweede lid, eerste volzin, in samenhang met artikel 4, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)).

Op grond van artikel 24, eerste lid, in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde in afzondering plaatsen: 
a.    indien dit in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is;
b.    indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is;
c.    in geval van ziekmelding of ziekte van de betrokken gedetineerde;
d.    indien de gedetineerde hierom verzoekt en de directeur dit verzoek redelijk en uitvoerbaar oordeelt.

Artikel 9, tweede lid, (oud) van de Penitentiaire maatregel (Pm) bepaalde tot 1 december 2021 dat de directeur bij overtreding van de voorwaarden, afhankelijk van de ernst van de overtreding, kan beslissen tot:
a.    het geven van een waarschuwing aan de deelnemer aan het PP;
b.    wijziging of aanvulling van de bijzondere voorwaarden gesteld aan deelname aan een PP;
c.    het adviseren van de selectiefunctionaris om de deelname aan het PP te beëindigen.

Op grond van artikel 10, eerste lid, (oud) van de Pm kan de deelnemer aan een penitentiair programma bij de beklagcommissie bij de inrichting of afdeling waarin hij is ingeschreven een klacht indienen over de beslissingen, bedoeld in artikel 9, tweede lid, onder a en b (vanaf 1 december 2021: artikel 9a, eerste lid en onder a en b en onder d – de huidige zelfstandige bevoegdheid van de directeur om de deelname aan het PP te beëindigen indien dit dringend noodzakelijk is).

Het beklag
Klager is het niet eens met de aan hem opgelegde ordemaatregel, waarbij: 
a.    zijn verlof is beperkt/ingetrokken voor de duur van veertien dagen, ingaande op 23 september 2021; en
b.    de directeur aankondigt dat hij de selectiefunctionaris zal adviseren om klagers deelname aan een PP te beëindigen.

Beklag a. (de ingetrokken deelname aan een PP)
De directeur heeft, zoals hij aangeeft, ‘klagers deelname aan een PP ingetrokken’ in de vorm van een ordemaatregel. De directeur stelt dat de bijbehorende beslissingsbevoegd is gebaseerd op artikel 5, vierde lid en onder d, van de Pbw, waarin staat dat aan de directeur is voorbehouden de beslissing omtrent: de beperking en intrekking van verlof, bedoeld in artikel 26, derde lid, van de Pbw.

Het gaat hier echter niet om verlofverlening tijdens de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in de inrichting, maar om de deelname aan een PP, een vorm waarin de gevangenisstraf ten uitvoer kan worden gelegd. Een ‘ordemaatregel van uitsluiting van deelname aan het PP’, zoals de beklagcommissie de beslissing kennelijk interpreteert, kent evenmin een wettelijke basis. De directeur had aan klager – in afwachting van een beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming, en namens hem de selectiefunctionaris – wel een ordemaatregel kunnen opleggen in de zin van artikel 24, eerste lid, van de Pbw (vergelijk RSJ 11 oktober 2018, R-937). Dat is in dit geval echter niet gedaan, nu de directeur niet heeft beslist tot plaatsing in afzondering. 

De beslissing van de directeur is dus onbevoegd genomen. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag a. daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en dit beklag alsnog gegrond verklaren.

De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om een tegemoetkoming toe te kennen, omdat de directeur wel bevoegd was een ordemaatregel van plaatsing in afzondering aan klager op te leggen en dit naar het oordeel van de beroepscommissie ook in redelijkheid had kunnen doen. In die zin kan zij zich verenigen met de overwegingen van de beklagcommissie. Van door klager geleden ongemak is dan ook niet gebleken.

Beklag b. (het advies van de directeur)
De beslissing van de directeur ziet daarnaast op het adviseren van de selectiefunctionaris om klagers deelname aan het PP te beëindigen. De beklagcommissie acht dit niet onredelijk of onbillijk. De beslissing tot het adviseren van de selectiefunctionaris is echter op grond van artikel 10, eerste lid, (oud) van de Pm uitgesloten van de mogelijkheid tot het indienen van een klacht. De beklagcommissie had klager daarom niet-ontvankelijk in zijn beklag moeten verklaren. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van beklag b. dan ook vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. 

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.


Deze uitspraak is op 31 juli 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. J.B. Oreel, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven