Nummer 22/29999/GB
Betreft [klager]
Datum 27 februari 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 september 2022 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 17 oktober 2022 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsvrouw, mr. S.N.M. Lousberg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager had op aangeven van zijn casemanager een voorkeur doorgegeven voor de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht of de PI Nieuwegein, omdat die inrichtingen zich dicht bij klagers sociale netwerk bevinden. Klager heeft veel belang bij het onderhouden van zijn netwerk. Zijn familie woont in Den Haag. De familie kwam veel op bezoek toen klager nog verbleef in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. Om die reden is hij destijds ook overgeplaatst van de locatie Roermond naar de PI Alphen.
In het JC Zaanstad kan klagers familie niet meer op bezoek komen. De afstand is nu 70 kilometer, de reistijd met de auto een uur en met het openbaar vervoer anderhalf uur. Dit is voor klagers moeder ondoenlijk, omdat zij lijdt aan ernstige reuma en daardoor slecht ter been is. Klager heeft – al in bezwaar – een medische toestemmingsverklaring van zijn moeder overgelegd. Deze is niet getoetst door de medisch adviseur bij de afdeling Individuele Medische Advisering (hierna: de medisch adviseur). Het ligt op de weg van verweerder om een advies op te vragen bij de medisch adviseur (vergelijk RSJ 29 november 2018, 18/2037/GB). Daar is in dit geval aanleiding toe.
Uit het selectieadvies blijkt dat klager bewust bezig is met zijn re-integratie. Hij wil na zijn detentie terugkeren naar de regio Den Haag. Het is van belang dat hij hiervoor tijdig de nodige handvatten krijgt aangereikt. Verweerder heeft aangegeven dat klager een gemotiveerd verzoek tot overplaatsing kan indienen, maar er gaat dan weer enige tijd overheen voordat dit wordt beoordeeld en, daarna, voordat hij daadwerkelijk wordt overgeplaatst. Die tijd is kostbaar.
Verweerder noemt in het verweerschrift alleen het bezoek van klagers moeder aan klager. Zijn hele familie woont echter in Den Haag. Het is dus voor de hele familie niet meer mogelijk om klager te bezoeken.
Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.
Standpunt van verweerder
De medisch adviseur heeft op 4 november 2022 een advies uitgebracht. De medisch adviseur acht een overplaatsing op medische gronden geïndiceerd. De PI Dordrecht en de PI Nieuwegein liggen echter alsnog erg ver weg. De medisch adviseur stelt daarom voor om klager zogenaamd ‘omgekeerd bezoek’ te verlenen, zodat hij zijn moeder thuis kan bezoeken. Het is verweerder niet bekend of klager naar aanleiding van dit advies een dergelijk verzoek zal indienen.
Gelet op het advies van de medisch adviseur is een overplaatsing naar de PI Dordrecht of de PI Nieuwegein niet van toegevoegde waarde.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Klager verbleef in het HVB van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. Op 14 september 2022 is hij geplaatst in de gevangenis van het JC Zaanstad, omdat hij is veroordeeld in eerste aanleg. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat klager niet conform zijn voorkeur is geplaatst, vanwege ‘optimale capaciteitsbenutting’.
Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als in dat arrondissement geen gevangenis is aangewezen of als daar geen plaats beschikbaar is, dan wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang.
De beroepscommissie merkt allereerst op dat het streven naar optimale capaciteitsbenutting – volgens vaste jurisprudentie – niet redengevend is om af te wijken van de Regeling. Afwijking van de Regeling wegens capaciteitsproblemen, zonder de gedetineerde op de wachtlijst te plaatsen, kan en mag daarom niet zonder enige belangenafweging en onderbouwing van de redelijkheid om van die wachtlijst af te zien (vergelijk RSJ 28 augustus 2017, 17/1331/GB).
Wel is het zo dat een gedetineerde die in het HVB verblijft en is veroordeeld, zo snel mogelijk in een gevangenis moet worden geplaatst. Het is dan ook begrijpelijk wanneer bij die plaatsing niet tegemoet kan worden gekomen aan de voorkeur van de gedetineerde. In bezwaar kan de plaatsing evenwel worden heroverwogen en zou de gedetineerde bijvoorbeeld alsnog op een wachtlijst kunnen worden geplaatst (vergelijk RSJ 11 september 2020, R-20/6297/GB).
In dit geval speelt artikel 25, zevende lid, van de Regeling echter geen rol van betekenis. Zowel het JC Zaanstad, waar klager is geplaatst, als de PI Nieuwegein en de PI Dordrecht, waar klager geplaatst had willen worden, liggen immers in een aanpalend arrondissement ten opzichte van het arrondissement Den Haag, waar klager gevestigd is.
Nu uit de regelgeving geen voorkeur volgt voor klagers plaatsing in het JC Zaanstad of in een inrichting van zijn voorkeur, zal de beroepscommissie beoordelen of klager goede redenen heeft die maken dat verweerder hem (destijds of) alsnog zou moeten plaatsen in een van zijn voorkeursinrichtingen.
Klager heeft aangevoerd dat hij in het JC Zaanstad geen bezoek van zijn familie (uit Den Haag) kan ontvangen. Hij benoemt in het bijzonder zijn moeder, maar stelt dat de rest van zijn familie ook niet langs kan komen in het JC Zaanstad.
Over de medische situatie heeft de medisch adviseur inmiddels (tijdens de beroepsprocedure) geadviseerd. Uit dit advies volgt dat hij zich afvraagt of een overplaatsing wel een oplossing is, omdat de mobiliteit van klagers moeder behoorlijk beperkt is. De medisch adviseur lijkt het realistischer als klager zo nu en dan zijn moeder thuis bezoekt. Verweerder meent daarom dat klager beter ‘omgekeerd bezoek’ kan aanvragen. De beroepscommissie kan verweerder hierin volgen.
Klager heeft de bezoekproblemen van de rest van zijn familie alleen toegelicht door het benoemen van de reisafstand. Daarmee is het echter nog niet duidelijk geworden waarom het voor hen op dit moment te lastig is om hem te bezoeken. Het is de beroepscommissie overigens niet bekend of klager nog wel van anderen bezoek krijgt, of dat hij nu verstoken blijft van bezoek.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 27 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter