Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/31038/GV, 24 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/31038/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    24 februari 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 december 2022 klagers verzoek om strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. T. van Assendelft de Coningh, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager moet een boekhouder regelen voor zijn vier bedrijven, iemand aanstellen voor de in- en verkoop voor de bedrijven en de bankzaken en een loods leegruimen vóór de opzegging van de huur op 1 februari 2023. Als klager deze zaken niet op korte termijn kan regelen, verwacht hij dat hij failliet gaat. Klagers persoonlijke aanwezigheid is noodzakelijk, omdat hij in de inrichting maar beperkte beltijd heeft en ook maar beperkt toegang heeft tot een computer. Zijn fysieke aanwezigheid wordt verlangd bij onder andere de aanstelling van boekhouders, het tekenen van papieren en het regelen van bankzaken. Klager heeft daarnaast een emotionele band met zijn bedrijven en (bijvoorbeeld) ook met de machines in de loods die hij van zijn overleden vader heeft gekregen.

Klager heeft geen reactie ontvangen op zijn verzoekbriefjes om zakelijk bezoek te ontvangen, of hij kon door omstandigheden, zoals gebrekkige werking van computers (al dan niet vanwege beveiliging), alsnog geen zaken regelen. De voorzieningen binnen de inrichting volstaan dan ook niet. Na zijn overplaatsing moest klagers verzoek om zakelijk bezoek opnieuw in behandeling worden genomen. Tot overmaat van ramp is klagers moeder, die als tussenpersoon kon fungeren, weggevallen door een ziekenhuisopname. Kort daarna is ook klagers zus in het ziekenhuis opgenomen. Het lukt, kortom, niet om zaken vanuit de inrichting te regelen, hoe graag klager dat ook had gewild.

Inmiddels heeft de locatie Esserheem laten weten dat klager geen toegang heeft tot zijn zakelijke activiteiten, dat de toegang tot het internet beperkt is, dat klager dus niet bij zijn zakelijke e-mail en bankzaken kan en dat het ook niet mogelijk is om binnen de inrichting telefonisch zijn zakelijke belangen te behartigen.

Door de onzorgvuldige oproepprocedure veronderstelde klager dat hij nog twee maanden de tijd zou krijgen om zijn zaken te regelen. Dat is niet gebeurd. De onzorgvuldige procedure kan klager niet worden tegengeworpen. 

Klagers zakelijke belangen bestonden al voor aanvang van zijn detentie. Dat blijkt uit de overgelegde stukken (waaronder een huurovereenkomst en niet-betaalde facturen). Zijn bedrijven zijn opgericht in 2019 en 2021. Het is een misverstand van de reclassering geweest dat klager een eenmanszaak zou hebben. Klager komt pas in maart 2023 in aanmerking voor kortdurend re-integratieverlof. Dat is te laat om een en ander zakelijk te regelen.

De reclassering heeft geen aanleiding gezien om hulpverlening in gang te zetten. Klager is niet verslaafd aan alcohol. Het reclasseringsrapport is al wat verouderd. Daarom is een nieuw rapport opgemaakt. Klagers raadsman heeft dat rapport nagestuurd.

Klager wist wel dat hem een detentie boven het hoofd hing, maar hij heeft vele malen gebeld met instanties over wanneer hij de oproepbrief kon verwachten en daar kon steeds geen antwoord op worden gegeven. Klager kon redelijkerwijs niet al in 2020 iemand aanstellen, terwijl hij zich pas in oktober 2022 uiteindelijk moest melden. Het leven ging ondertussen gewoon door en het was bovendien een zware tijd door een rechtszaak in Duitsland, het overlijden van klagers vader en de coronaperiode. 

Klager staat sinds 19 december 2022 ingeschreven op een ander adres, dat kan dienen als (aanvaardbaar) verlofadres. Dit blijkt ook uit een overgelegde brief van de gemeente. Dit adres is goedgekeurd door de wijkagent. Verweerder is hier in zijn reactie op het beroepschrift niet op ingegaan. Het verweerschrift bevat daarnaast enkele onjuistheden/verschrijvingen. Het geeft de indruk dat het verweer onzorgvuldig is opgesteld, terwijl deze zaak voor klager van groot belang is.

Klager is gepromoveerd. Hij neemt dus zijn verantwoordelijkheid en laat zien mee te werken aan een succesvolle terugkeer in de maatschappij. Dat staat haaks op de zorg dat de strafonderbreking zou leiden tot maatschappelijke onrust.

Klager heeft verzocht om twee maanden strafonderbreking, maar als dat te lang is, zou twee weken ook kunnen. Dan kan hij in ieder geval íets regelen.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten, vanwege de grote, persoonlijke omstandigheden die in deze zaak spelen. Over de zakelijke belangen kan klager het beste zelf tekst en uitleg geven.

Standpunt van verweerder
De noodzaak van strafonderbreking is niet gebleken, omdat klager al geruime tijd wist dat hem een detentie boven het hoofd hing. De feiten zijn gepleegd in 2018. Sinds 16 december 2020 is de zaak onherroepelijk. Klager heeft dus ruimschoots de tijd gehad om zich voor te bereiden op zijn detentie.

Uit het vrijhedenadvies volgt dat klager in de inrichting zakelijk bezoek kan ontvangen en dat hij daar in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad ook gebruik van maakte. Ook ging hij regelmatig naar het re-integratiecentrum en had hij regelmatig telefonisch contact met zijn kinderen, moeder en zus.

Uit het politieadvies blijkt dat er problemen zijn op het verlofadres. De politie acht het risico op maatschappelijke onrust groot, als klager zijn strafonderbreking op dit adres doorbrengt. Hij heeft daar in het verleden voor veel woonoverlast gezorgd.

Klager heeft een uitgebreide en gevarieerde justitiële documentatie. In het reclasseringsadvies van 19 mei 2021 wordt het recidiverisico ingeschat als gemiddeld. Het is opvallend dat in dit rapport staat dat klager in 2021 (nog) een eenmanszaak had.

Klager wist dat hij in aanmerking kwam voor de zelfmeldprocedure. Dat blijkt onder meer uit zijn brief van 26 oktober 2022 aan verweerder. Verweerder heeft de verdere gang van zaken toegelicht en geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van een onzorgvuldige oproeping.

Ten tijde van de bestreden beslissing was (een deel van) de informatie die in beroep is aangevoerd nog niet bekend. Verzocht wordt om deze informatie buiten beschouwing te laten. Klager kan op basis van de nieuwe informatie een nieuw verzoek tot strafonderbreking doen.

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten, omdat hij het best zelf zijn persoonlijke belangen zou kunnen toelichten. De beroepscommissie begrijpt dit verzoek, maar heeft via de schriftelijke toelichting van klager al kennis kunnen nemen van zijn belangen en zijn zakelijke achtergrond. De stukken bevatten voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen. Een zitting zou de zaak daarbij onnodig vertragen, wat (ook) niet in klagers belang is. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager is sinds 17 oktober 2022 gedetineerd. Hij ondergaat – na omzetting via de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) – een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 2 september 2024.

De regelgeving
In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Op grond van artikel 38 van de Regeling kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard.

In artikel 4 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd.

Klagers verzoek en de bestreden beslissing
Klager heeft verzocht om strafonderbreking, omdat hij zaken voor zijn bedrijven moet afwikkelen en dit vanuit de inrichting niet lukt. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat de strafonderbreking niet noodzakelijk zou zijn en omdat er risico op maatschappelijke onrust zou bestaan bij verblijf van klager op het (destijds opgegeven) verlofadres.

De overwegingen van de beroepscommissie
Verweerder heeft verzocht om een heel aantal aanvullende stukken buiten beschouwing te laten, omdat die ten tijde van de bestreden beslissing nog niet bekend waren. Dat verzoek past op zich binnen het uitgangspunt van de beroepscommissie dat zij beroepen over verlof beoordeelt op basis van de stand van zaken ten tijde van de bestreden beslissing (ex tunc). Nieuwe omstandigheden kunnen dan niet leiden tot de conclusie dat de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk, of onvoldoende gemotiveerd, is.

Dit uitgangspunt geldt echter niet onverkort in alle gevallen. Juist bij verlof op humanitaire gronden kan de beroepscommissie – afhankelijk van wat er precies is gewijzigd of nieuw is overgelegd en wanneer dit is gebeurd – aanleiding zien om hiervan af te wijken, mede gelet op het belang van de gedetineerde bij voortvarendheid. Een gegrondverklaring van het beroep kan vaak immers veel sneller tot een nieuwe beslissing leiden dan wanneer de gedetineerde vanuit de inrichting een nieuw verzoek moet doen.

In dit geval ziet de beroepscommissie aanleiding om de nieuwe stukken bij haar oordeel te betrekken. Het verzoek van verweerder om de stukken buiten beschouwing te laten, wijst zij dus af.

De beroepscommissie stelt vast dat klagers zakelijke belangen voor aanvang van zijn detentie bestonden en dat hij – wat er ook zij van de gang van zaken tijdens de zelfmeldprocedure – niet in staat is geweest om zijn zaken over te dragen. Het belang om dit alsnog te doen, staat tussen partijen kennelijk niet ter discussie. Het ligt daarbij overigens voor de hand dat klager niet al vanaf zijn onherroepelijke veroordeling zijn zaken kon overdragen, omdat hij niet wist wanneer hij zijn detentie precies zou moeten ondergaan.

Nu klager een nieuw verlofadres heeft, waar de eerdere bezwaren niet aan de orde lijken te zijn, en vanuit de locatie Esserheem uitdrukkelijk te kennen is gegeven dat klager zijn zakelijke activiteiten niet vanuit de inrichting kan regelen (telefonisch, via internet en/of met zakelijk bezoek), is de bestreden beslissing – bij de huidige stand van zaken – onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van één week na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van één week na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.


Deze uitspraak is op 24 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven