Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/24078/GA, 11 mei 2023, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

 

 

Nummer          21/24078/GA

 

Betreft [klager]

Datum 11 mei 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de beslissing van 2 juni 2021 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (MB 2021-187);

b.         de beslissing van 30 juni 2021 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (MB-2021-209);

c.         de beslissing van 11 augustus 2021 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma (MB-2021-288).

 

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg heeft op 27 oktober 2021 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Middelburg (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager zou onvoldoende medewerking verlenen aan zijn detentie- & re-integratieplan (D&R-plan), door geen ambulante behandeling te volgen of door een gebrek aan motivatie voor een dergelijke behandeling. Vanuit de PI Middelburg is op dit punt echter weinig tot niets aangeboden of gebeurd. Er wordt in de beslissingen ook slechts gewezen op klagers weigering toen hij nog in de PI Vught verbleef. De directeur wordt verzocht om een overzicht over te leggen waaruit volgt dat, wanneer en door wie met klager in de PI Middelburg is gesproken over de ambulante behandeling.

Ook omdat klager meerdere keren in quarantaine is geplaatst, kan hem niet worden verweten dat hij onvoldoende initiatiefrijk zou zijn geweest. Er is dan ook geen sprake van ongewenst gedrag. Overigens is het enkele niet volgen van een ambulante behandeling op zichzelf onvoldoende voor een degradatiebeslissing (vergelijk RSJ 15 oktober 2020, R-19/4085/GA).

 

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft niet op het beroep gereageerd.

 

3. De beoordeling

Beklag a. en b.

In de beslissing van 2 juni 2021 (beklag a.) staat, naast het niet meewerken aan ambulante behandeling, nog vermeld dat klager op de arbeid het contact met medegedetineerden mijdt. De directeur heeft echter aangegeven dat dit niet van doorslaggevend belang is, volgens klager houdt dit verband met zijn (zeden)achtergrond en de beklagcommissie heeft hier ook geen gewicht aan toegekend. In de beslissing van 30 juni 2021 (beklag b.) is dit punt niet meer opgenomen. De beroepscommissie zal zich in de beoordeling daarom – ook ten aanzien van beklag a. – richten op het niet willen meewerken aan een ambulante behandeling.

Het is de vraag of de directeur klager bij beide beslissingen kon tegenwerpen dat hij niet wilde meewerken aan die ambulante behandeling. Volgens zijn raadsman heeft klager dit in de PI Vught geweigerd, maar is hier in de PI Middelburg niet meer met hem over gesproken. De directeur stelt daar tegenover dat klager zelf initiatief had kunnen en moeten nemen.

De beroepscommissie is van oordeel dat van klager inderdaad initiatief verwacht had mogen worden. Hij is eerder (in de PI Vught) niet gepromoveerd  omdat hij niet wilde meewerken aan de ambulante behandeling, dus hij wist dat dit van hem werd verwacht. Als klager van gedachten was veranderd, dan had hij dit (ook in de PI Middelburg) alsnog kunnen aangeven.

Klagers raadsman wijst er vervolgens terecht op dat het niet meewerken aan het re-integratietraject niet zonder meer kan leiden tot degradatie. In de uitspraak waarnaar de raadsman verwijst (RSJ 15 oktober 2020, R-19/4085/GA) is dit vrij algemeen geformuleerd. De beroepscommissie is van oordeel dat dit afhankelijk dient te zijn van de omstandigheden van het geval. Als een gedetineerde bijvoorbeeld ontkent dat hij het delict heeft gepleegd waarvoor hij is veroordeeld – waarvan in de aangehaalde uitspraak overigens ook sprake was – dan is medewerking aan (sommige onderdelen van) diagnostiek en behandeling nu eenmaal niet goed mogelijk, terwijl die ontkenning niet mag leiden tot uitsluiting van promotie (vergelijk RSJ 28 juni 2022, 21/20142/GA, 21/20143/GA en 21/21634/GA).

In klagers geval is niet bekend waarom hij niet wilde meewerken aan ambulante behandeling. De beroepscommissie is van oordeel dat deze (bestendige) weigering in dit geval op zichzelf wel voldoende grond is voor het niet-promoveren. De reclassering achtte de behandeling immers geïndiceerd ter inperking van het als hoog ingeschatte recidiverisico. Klager is daarbij veroordeeld voor een zedendelict met een minderjarige en de reclassering zag in dit kader een delictpatroon. Het belang bij behandeling was dan ook groot. Door het gebrek aan motivatie voor deze belangrijke behandeling bemoeilijkte klager zijn re-integratietraject zodanig, dat de directeur hieraan een doorslaggevend belang heeft mogen toekennen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kunnen de beslissingen van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

Beklag c.

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag c. kan – gelet op het voorgaande én omdat toen bovendien bekend was geworden dat klager herhaaldelijk brieven naar (de moeder van) het slachtoffer had geschreven – niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal dus ook voor het overige ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 11 mei 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter,

mr. A.B. Baumgarten en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven