Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 21/22192/GA, 5 juni 2023, beroep
Uitspraakdatum:05-06-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          21/22192/GA

               

Betreft [klager]

Datum 5 juni 2023

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 15 februari 2021 tot de tenuitvoerlegging van de op 15 januari 2021 voorwaardelijk opgelegde disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het niet betalen van een schadevergoeding van €35,-.

 

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 29 juni 2021 het beklag ongegrond verklaard (VU 2021-273). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Nadat op 14 januari 2021 is geconstateerd dat het televisietoestel op klagers cel beschadigd was - de gehele voet van het toestel was afgebroken - is aan klager een voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd van twee dagen opsluiting op eigen cel zonder televisie. Indien klager ter compensatie van de schade niet vóór 15 februari 2021 een bedrag van €35,- zou voldoen, zou genoemde straf ten uitvoer worden gelegd. Op 15 februari 2021 is de disciplinaire straf ten uitvoer gelegd, omdat klager de gevraagde €35,- niet had voldaan.

Klager betwist iedere vorm van aansprakelijkheid voor de ontstane schade. De voet van het televisietoestel was reeds beschadigd, klager had geen enkele vorm van opzet bij de vernieling van het toestel.

De weigering van klager het geldbedrag te voldoen, kan niet worden gekwalificeerd als een feit dat onverenigbaar is met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 50, eerste lid van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Klager verwijst ter onderbouwing van zijn stelling naar RSJ 18 juli 2007, 07/661/GA. Er had klager derhalve geen disciplinaire straf mogen worden opgelegd, laat staan ten uitvoer gelegd.

Een disciplinaire straf mag slechts worden opgelegd indien de betrokkene verantwoordelijk kan worden gehouden voor een feit als bedoeld in voornoemd artikel 50, eerste lid, van de Pbw. Klager verwijst naar RSJ 12 april 2013, 13/193/GA. Er moet betrokkene een verwijt gemaakt kunnen worden. Klager heeft uitdrukkelijk aangevoerd dat de voet reeds beschadigd (‘poreus’) was, vermoedelijk ten gevolge van jarenlang gebruik. Door de directeur worden geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die de verantwoordelijkheid van klager aantonen. Er zijn derhalve onvoldoende gronden om klager verantwoordelijk te houden voor het kapotte televisietoestel.

Uit de wetsgeschiedenis kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat de wetgever een schadevergoedingskwestie voor ogen heeft gehad. In de passage waarnaar de directeur verwijst, wordt gesproken over ‘of andere werkzaamheden’, waarbij gedacht kan worden aan het fysiek repareren van de schade.

Op grond van artikel 51, vierde lid, van de Pbw is het mogelijk voor de directeur ter zake de toegebrachte schade een regeling te treffen met de betrokken gedetineerde. Een schadevergoedingsregeling wordt beheerst door de civielrechtelijke normen van aansprakelijkheid. Hieruit blijkt dat voor zowel de oplegging van een disciplinaire straf als de schadevergoedingsregeling het vereiste geldt dat klager een verwijt kan worden gemaakt. Klager verwijst naar artikel 6:98 BW. Er is geen sprake geweest van een gebeurtenis waaruit de schade aan het televisietoestel is voortgevloeid en daarom kan de schade niet aan klager worden toegerekend.

De schade had verrekend kunnen worden met bijvoorbeeld de uitbetaling van het arbeidsloon door de directeur. De wetgever heeft in de door de directeur aangehaalde passage duidelijk overwogen dat deze verrekening eenvoudig mogelijk is door de rekening courantverhouding die bestaat tussen klager en de inrichting. De disciplinaire straf voldoet derhalve niet aan het subsidiariteitsbeginsel.

 

Standpunt van de directeur

Klager heeft zijn klacht over de voorwaardelijke disciplinaire straf en de opgelegde schadevergoeding te laat ingediend. Klager dient zijn klacht pas in op het moment dat de voorwaardelijke disciplinaire straf ten uitvoer wordt gelegd. Klager wist al op 15 januari 2021 dat wanneer hij de opgelegde schadevergoeding niet zou voldoen, de disciplinaire straf ten uitvoer zou worden gelegd. Klager had daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag.

Gedetineerden zijn verantwoordelijk voor de goederen die zich in hun verblijfsruimte bevinden. Indien er schade wordt veroorzaakt aan rijksgoederen kunnen zij daar verantwoordelijk voor worden gehouden.

Klager heeft in zijn verblijfsruimte een door de inrichting verstrekte televisie. Bij het betrekken van de verblijfsruimte worden alle goederen nagelopen op eventuele gebreken. De televisie van klager vertoonde geen gebreken. Tijdens een celinspectie is geconstateerd dat de voet van de televisie in zijn geheel was afgebroken. Toen klager hiermee werd geconfronteerd, gaf hij aan dat hij dit nog had willen vertellen aan het personeel. Dit heeft klager echter nagelaten. Het schadebedrag is vastgesteld op €178,- en aan klager is een schadevergoeding in rekening gebracht van €35,-.

Er is aan klager geen disciplinaire straf opgelegd omdat hij weigerde de schadevergoeding te betalen. Aan hem is een voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd die ten uitvoer zou worden gelegd indien de schade niet vergoed zou worden. De situatie in de door klager aangehaalde jurisprudentie was anders.

De wet bevat de mogelijkheid een disciplinaire straf op te leggen onder de voorwaarde van schadevergoeding. De directeur verwijst naar RSJ 10 juni 2015, 14/4770/GA en de wetsgeschiedenis van de Pbw (Kamerstukken II, 1994/95, 24263, nr. 3, p. 69). Hieruit blijkt dat de wetgever voor de oplegging van de voorwaardelijke disciplinaire straf onder meer dit soort schadevergoedingskwesties voor ogen heeft gehad.

 

3. De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie merkt hierbij nog het volgende op. De directeur verwijst in zijn verweer van 2 maart 2021 voor de beklagrechter naar een door klager ingediend klaagschrift met klachtnummer VU-2021-82. Uit inlichtingen van de beklagcommissie is gebleken dat de beklagrechter op 30 augustus 2022 op dit klaagschrift, dat onder meer ging over de aan klager op 15 januari 2021 opgelegde voorwaardelijke disciplinaire straf, heeft beslist; het beklag is ongegrond verklaard. Op 12 oktober 2022 is een afschrift van deze uitspraak verzonden. Op het secretariaat van de RSJ is geen beroepschrift tegen deze uitspraak van de beklagrechter ontvangen. Onderhavig beroep kan daarom alleen betrekking hebben op de vraag of de beslissing van de directeur de eerder voorwaardelijk opgelegde disciplinaire straf ten uitvoer te leggen, onredelijk of onbillijk is. De beroepscommissie beantwoordt deze vraag in navolging van de beklagrechter, ontkennend. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 5 juni 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. S. Bijl en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven