Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/29537/GB, 21 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:21-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/29537/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    21 februari 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 15 september 2022 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. J-A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is bereid om een ambulante behandeling te volgen. Hij wil graag werken aan het beperken van de vastgestelde risico’s. Klager heeft een meewerkende houding en zijn gedrag in de inrichting is goed. Daaruit volgt dat klager in staat zal zijn om te kunnen gaan met de vrijheden die deelname aan een PP met zich meebrengt.

Klager is nog niet aangemeld voor ambulante behandeling, omdat hij met de reclassering heeft afgesproken dat dit zou worden uitgesteld tot na zijn hoger beroep. De inhoudelijke behandeling daarvan stond gepland in december 2021, maar is verplaatst naar november 2022. Het is dus niet aan klager te wijten dat de ambulante behandeling pas later van start gaat.

Standpunt van verweerder
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd, vanwege de aard en ernst van de gepleegde delicten en de grote risico’s op recidive en letselschade. Volgens het OM neemt klager te weinig verantwoordelijkheid voor zijn delictgedrag. Klager zou eerst moeten meewerken aan een zedenbehandeling. Uit de risicoscreener komen ernstige zorgen naar voren met betrekking tot geweld buiten de inrichting, gelet op de delicten waarvoor klager is veroordeeld. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd, omdat klager eerst zou moeten starten met een ambulante behandeling bij De Waag. De reclassering schat de risico’s op recidive en letselschade in als gemiddeld en adviseert een ambulante behandeling.

Gelet op deze adviezen is klagers verzoek afgewezen. Het advies van het OM weegt daarbij zwaar mee, nu klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld. Bij alle instanties bestaan zorgen over klager als hij geen behandeling ondergaat.

Klager is inmiddels aangemeld voor een ambulante behandeling. Deze is echter nog niet aangevangen. Dit vormt een contra-indicatie voor het verlenen van vrijheden. Afhankelijk van de resultaten van de behandeling zou te zijner tijd onderzocht moeten worden of detentiefasering alsnog mogelijk is.

3. De beoordeling
Klager is sinds 21 januari 2019 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens verkrachting, zware mishandeling en diefstal in vereniging. De fictieve einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 24 juli 2023.

De wet- en regelgeving
Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:
-    aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;
-    hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;
-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;
-    hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;
-    hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;
-    de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;
-    de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;
-    de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;
-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde die is veroordeeld vóór 1 december 2021. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:
-    aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;
-    hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

De bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat klager eerst zou moeten beginnen met ambulante behandeling ter beperking van de geconstateerde risico’s.

De overwegingen van de beroepscommissie
Uit de uitgebrachte adviezen, zoals die zijn weergegeven onder het standpunt van verweerder, volgt dat er zorgen zijn bij het verlenen van vrijheden aan klager. De betrokken instanties zijn het erover eens dat (ambulante) behandeling is aangewezen om de risico’s te beperken. Klager betwist dat kennelijk ook niet (meer), maar zijn raadsvrouw wijst erop dat het niet aan klager is te wijten dat de beoogde behandeling bij De Waag nog niet is aangevangen. Klager heeft eerder met de reclassering afgesproken dat de behandeling pas zou beginnen na een (eventuele) veroordeling in hoger beroep.

Het is op zichzelf voorstelbaar dat klager pas na het hoger beroep wil beginnen met zijn behandeling en in die zin kan hem ook niet worden verweten dat de behandeling nog niet is aangevangen (vergelijk RSJ 21 januari 2022, 22/25361/SGA). Maar dat brengt wel met zich mee dat de geconstateerde risico’s nog onverminderd aanwezig zijn. Het kan niet zo zijn dat de maatschappij deze risico’s moet dragen, omdat klager pas na zijn hoger beroep wil beginnen met zijn behandeling. Dat is vooral van belang gelet op de ernst van de delicten waarvoor klager is veroordeeld.

Gelet op de zwaarte van de gepleegde delicten, de risico's die aan klagers deelname aan een PP zijn verbonden en de (te) beperkte mogelijkheden om die op dit moment te beperken en te beheersen, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Klagers goede gedrag in de inrichting is tegen deze achtergrond onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel te kunnen komen. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 21 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven