Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31288/GV, 17 februari 2023, beroep
Uitspraakdatum:17-02-2023

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/31288/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    17 februari 2023


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 29 december 2022 klagers verzoek om incidenteel verlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Meijer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers levenspartner, mevrouw [naam], is op 25 december 2022 overleden. Klager heeft een verzoek om incidenteel verlof ingediend om afscheid van haar te kunnen nemen. Klager was van plan om met haar in het huwelijk te treden. Zijn levenspartner kwam hem wekelijks bezoeken en zij hadden dagelijks telefonisch contact. Klager begrijpt dan ook niet waarom hem een waardig afscheid wordt ontnomen om dit plotselinge overlijden te kunnen verwerken. Temeer omdat klagers moeder op 23 december 2019 tijdens zijn detentie is overleden. Hij was op haar sterfdag in 2022 erg van slag en twee dagen later is zijn steun en toeverlaat overleden. 

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder
Klagers verzoek is afgewezen, omdat de overledene niet valt onder de limitatieve opsomming, zoals opgenomen in artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). De wetgever heeft er bewust voor gekozen om het incidenteel verlof in het kader van een sterfgeval in de omgeving van gedetineerden in te perken. Voor het begrip levenspartner is specifiek uiteengezet waaraan moet zijn voldaan om daaronder te vallen. 

Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum van september 2022 blijkt dat klager de overledene in het najaar/de winter van 2019 heeft leren kennen. Op pagina 42 van het rapport staat het volgende: “Blijkens de verklaring van M. bij de politie, nam zij begin oktober 2019 contact op met de casemanager en liet zij weten dat zij niet meer gebeld wilde worden door betrokkene, waarna het bellen ook daadwerkelijk stopte. Volgens betrokkene kwam hij ergens in de periode die volgde, via een telefoon die hij stiekem in zijn cel bewaarde, in contact met [naam], een ex-partner van een medegedetineerde, en kreeg hij met haar een relatie”. Hij verbleef toen al bijna twee jaar in detentie. Op pagina 49 van het rapport staat dat klager heeft benoemd dat hij zijn partner in detentie heeft leren kennen. 

Uit het voorgaande blijkt dat er geen sprake was van een duurzaam samenlevingsverband, dat dateert van voor de aanvang van de detentie. Daarbij komt dat zij niet getrouwd waren en geen geregistreerd partnerschap of samenlevingsovereenkomst hadden. 

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager is sinds 21 februari 2018 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van acht jaar met aftrek, wegens onder andere doodslag. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 24 december 2025. Aansluitend moet klager een tbs-maatregel met dwangverpleging ondergaan. 

In artikel 21 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner van de gedetineerde. 

In artikel 1, aanhef en onder i, van de Regeling staat dat onder levenspartner moet worden verstaan de echtgenoot van de gedetineerde, alsmede de persoon met wie aantoonbaar duurzaam samenlevingsverband wordt onderhouden daterende van voor de aanvang van de detentie. 

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof, omdat zijn vriendin is overleden en hij afscheid van haar wil nemen. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat geen sprake is van een levenspartner zoals bedoeld in de Regeling. 

Uit de hierboven weergegeven bepalingen volgt dat klagers overleden vriendin – hoe hecht de band tussen klager en haar ook was – niet kan worden aangemerkt als ‘levenspartner’ zoals bedoeld in de Regeling. Klager was niet met haar getrouwd (dat klager voornemens was om met haar te trouwen maakt dat niet anders) en de relatie is niet voor de aanvang van klagers detentie begonnen. 

De beroepscommissie begrijpt klagers wens om afscheid van zijn vriendin te nemen. Gelet op het voorgaande is zij echter van oordeel dat klagers verzoek om incidenteel verlof op basis van de huidige regelgeving niet kan worden verleend. De bestreden beslissing is dan ook juist. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren. 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 17 februari 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, F. van Dekken en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven