Nummer 22/29026/GM
Betreft [Klager]
Datum 9 maart 2023
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de inrichtingsarts toestemming heeft gegeven om klager te plaatsen op een meerpersoonscel (MPC) met iemand die rookt en dat de inrichtingsarts ook toestemming heeft gegeven om klager te plaatsen op een arbeidszaal waar hout wordt bewerkt en waar het stoffig is.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman, mr. M. de Reus, gehoord op de digitale zitting van 25 januari 2023. Klager heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op de zitting te worden gehoord. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het is algemeen bekend dat rokers niet met niet-rokers op een cel worden geplaatst. Klager wordt – ondanks zijn allergie – toch geplaatst op een MPC met iemand die rookt.
Klager is tijdens zijn verblijf in de locatie De Schie te Rotterdam arbeidsongeschikt verklaard. Klager is allergisch voor rokerige of stoffige ruimten. Klagers arbeids(on)geschiktheid is in de PI Dordrecht opnieuw beoordeeld. Door een verpleegkundige is beoordeeld dat klager gedeeltelijk arbeidsongeschikt moet worden verklaard. De inrichtingsarts heeft dit later bevestigd. De inrichtingsarts heeft niet gekeken naar de medische gegevens van 2011 tot en met het moment dat klager zijn klacht heeft ingediend, terwijl klager daar wel toestemming voor heeft gegeven. Klager moet alsnog werken met houten pallets, karton en kool. Bij deze werkzaamheden komt stof vrij. Klager moest elke dag een puffer gebruiken voor zijn longen en neusspray voor zijn neus. Klager kon hierdoor niet meer slapen, omdat zijn longen bleven piepen en hij steeds moest niezen.
Klager heeft een medische kaart gekregen waarin staat dat hij niet op de afdeling moet worden geplaatst waar hout en textiel wordt bewerkt, vanwege zijn allergie. Hij kan wel op andere zalen werken. Die zalen zijn echter dermate stoffig, dat het voor hem ook niet mogelijk is om daar te werken. Hij krijgt ook klachten op die zalen. Vanwege dit gegeven, wenst klager dan ook volledig arbeidsongeschikt te worden verklaard.
Standpunt van de inrichtingsarts
Een huisstofmijtallergie is geen reden voor een contra-indicatie voor een MPC op medische gronden. De beslissing over een celgenoot wordt niet door de medische dienst genomen. Het is onwenselijk dat een niet-roker bij een roker wordt geplaatst.
Er is een medische kaart voor de houtwerkzaal en stoffige ruimtes en er zou gezocht worden naar een werkruimte waar hij werkzaamheden kan verrichten. Dit is met klager besproken op het spreekuur en hij ging akkoord.
3. De beoordeling
Uitleg van de klacht
De beroepscommissie begrijpt de klacht – waarbij mede acht wordt geslagen op het beroepschrift – zo dat klager erover klaagt dat de inrichtingsarts toestemming zou hebben gegeven voor plaatsing van klager op een MPC met een roker (terwijl klager niet rookt) en voor het werken op een arbeidszaal waar hout wordt bewerkt en waar het stoffig is, terwijl hij arbeidsongeschikt moet worden verklaard.
Plaatsing op een MPC met een roker
Op de in artikel 11a, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden genoemde gronden kan de directeur van de inrichting besluiten dat een gedetineerde ongeschikt is te worden geplaatst in een MPC. De medische dienst en het psycho-medisch overleg adviseren de directeur omtrent de medische en psychische gezondheidstoestand van de gedetineerde.
Klager stelt in zijn beroepschrift dat de inrichtingsarts toestemming zou hebben gegeven om klager te plaatsen op een MPC met een medegedetineerde die rookt. De inrichtingsarts heeft in zijn reactie op het beroepschrift aangevoerd dat het niet wenselijk is dat een niet-roker met een medegedetineerde op cel wordt geplaatst die wel rookt. De beroepscommissie heeft geen redenen om te twijfelen aan de juistheid van deze inlichtingen en om die reden is de stelling van klager niet aannemelijk geworden. Het is de verantwoordelijkheid van de directeur – en niet die van de inrichtingsarts – te bepalen of klager op een MPC wordt geplaatst en met wie.
Beoordeling arbeids(on)geschiktheid
De beroepscommissie stelt voorop dat arbeid in een PI niet hetzelfde karakter of dezelfde functie heeft als arbeid buiten de inrichting. In detentie wordt arbeid aangeboden om de gedetineerde een zinvolle dagbesteding te bieden. De omstandigheid dat klager, zoals hij stelt, in een vorige PI wel arbeidsongeschikt is verklaard, betekent niet dat ook de inrichtingsarts van de PI Dordrecht gehouden is klager arbeidsongeschikt te verklaren. Afhankelijk van de aard van de werkzaamheden die in de PI Dordrecht kunnen worden verricht, zal de inrichtingsarts een zelfstandige afweging moeten maken of klager arbeidsgeschikt moet worden geacht.
Uit het medisch dossier en wat klager stelt in zijn klaag- en beroepschrift volgt dat hij met diverse allergieën kampt. De stelling dat klager diverse allergieën heeft, staat niet ter discussie. Het hebben van een allergie betekent echter nog niet dat klager arbeidsongeschikt is. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de inrichtingsarts voldoende onderzoek gedaan naar klagers allergieën en heeft de inrichtingsarts kunnen concluderen dat klager niet volledig arbeidsongeschikt verklaard hoeft te worden. Daarbij neemt de beroepscommissie in overweging dat het hebben van een allergie niet betekent dat klager geen enkel werk kan doen. Verder heeft de inrichtingsarts een medische kaart afgegeven waarin is opgenomen dat klager niet hoeft te werken op een houtwerkzaal en stoffige ruimtes. Zoals de inrichtingsarts terecht stelt in de reactie op het beroepschrift, dient voor klager wel passend werk gevonden te worden, zodat de kans op een allergische reactie wordt geminimaliseerd. Voor dit laatste is de inrichtingsarts echter niet verantwoordelijk. Het plaatsen van klager op een arbeidszaal en/of het vinden van passend werk, is de bevoegdheid van de directeur.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan het handelen van de inrichtingsarts niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 9 maart 2023 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.W.J. Vinkes, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter